zitter stelt voor de tekst als volgt te wijzigen: 'De thans bestaande afdeling voor het
behartigen van de materiële belangen van archiefambtenaren, de Vereniging van
Wetenschappelijk Archiefambtenaren in Overheidsdienst, werd goedgekeurd bij be
sluit van ledenvergadering der vereniging van 15 juni 1961'.
In het verleden is gebleken dat de redactie van artikel 2 van het huishoudelijk regle
ment op practische bezwaren stuit. Dr. Pirenne stelt voor dit artikel als volgt te
wijzigen:
'De leden van het bestuur hebben voor ten hoogste vijf jaar zitting. Het bestuur
maakt een rooster van aftreden op, zodanig dat elk jaar één bestuurslid aftreedt.
Het bestuurslid dat tussentijds is benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene
moest aftreden in wiens plaats hij is benoemd; het kan na volmaking van de zittings
periode voor een periode van ten hoogste drie jaar worden herkozen'.
De vergadering gaat met de voorgestelde wijzigingen accoord.
Hierna wordt overgegaan tot de verkiezing van een nieuw bestuurslid in plaats van
mevr. drs. E. P. de Booy die periodiek aftreedt2. Het bestuur stelt als candidaat
dr. P. Scherft. Hij wordt bij acclamatie gekozen en aanvaardt zijn verkiezing.
Een volgend punt is het toelaten van mr. L. Lieuwes als lid van de vereniging. Mr.
Lieuwes volgt mr. F. C. J. Ketelaar op als secretaris van de Archief raad. Het bestuur
stelt voor hem als lid van de vereniging toe te laten en de datum van het lidmaat
schap in te doen gaan op het tijdstip waarop mr. Lieuwes benoemd zal zijn tot
secretaris van de Archiefraad.
Mr. Ketelaar merkt op dat mr. Lieuwes sinds 1 januari 1974 de facto fungeert als
secretaris; formeel moet echter Binnenlandse Zaken de ambtelijke rang nog goed
keuren. Dr. Pirenne stelt hierop voor om mr. Lieuwes met ingang van 1974 als lid
toe te laten.
Jhr. mr. dr. G. F. Sandberg heeft toch wel bedenkingen tegen deze gang van zaken.
Indien het bestuur stelt dat gehandeld wordt op analoge wijze als destijds t.a.v. mr.
Ketelaar, dan dient men te bedenken dat deze tevens wnd. directeur van de Rijks
archiefschool was, terwijl verwachtbaar was dat hij het diploma hoger archiefamb
tenaar zou behalen. De zaak ligt dus duidelijk anders dan bij de toelating van mr.
Ketelaar. Drs. R. A. D. Renting merkt in dit verband op dat ook mr. J. D. Chr. de
Vries tot lid is toegelaten, louter uit hoofde van zijn functie als beleidsdeskundige
voor het archiefwezen bij het Ministerie van C.R.M. Wel is drs. Renting van mening
dat in deze gevallen het lidmaatschap functioneel gebonden moet zijn; treedt mr.
Lieuwes terug als secretaris van de Archiefraad dan vervalt zijn lidmaatschap.
Het bestuur gaat met deze visie accoord.
Jhr. mr. dr. Sandberg acht een situatie waarin een tegenstelling in opvattingen zou
ontstaan tussen Archiefraad en vereniging in theorie niet geheel denkbeeldig; hij
stelt voor mr. Lieuwes wel toe te laten tot de ledenvergaderingen maar hem geen
stemrecht te geven.
2 Zie hiervoor ook de jaarrede van de voorzitter.
[86]
Dr. P. Scherft is van mening dat artikel 5, 2e lid van de statuten verkeerd is toe
gepast. Naar zijn mening is de functie niet bepalend; hij zou dus meer willen weten
over de motivering voor deze toelating.
Dr. Pirenne zet uiteen dat het bestuursvoorstel volledig gelijk is aan het voorstel dat
in 1972 t.a.v. mr. De Vries werd gedaan. In een wat verder verleden waren er nu
eenmaal geen Archiefraad en beleidsdeskundige. Het is zeker niet de bedoeling van
het bestuur de vereniging open te gooien maar het toelaten van functionarissen als
mr. De Vries of mr. Lieuwes is zeker gerechtvaardigd. Spreker stelt voor over de
toelating van mr. Lieuwes bij handopsteken te stemmen. Vier leden stemmen tegen,
zodat mr. Lieuwes is toegelaten.
Mevr. drs. E. Lievense-Pelser informeert of de kans bestaat dat andere leden van de
Archiefraad toegelaten zullen worden als lid van de vereniging. De voorzitter ant
woordt dat dit nooit is gevraagd. De secretaris van de Archiefraad is de enige niet-
archivaris uit de raad die fulltime met het archiefwezen bezig is. Mr. Ketelaar
merkt op dat 4 van de 11 leden van de raad op eigen titel lid van de vereniging zijn.
Vervolgens komt aan de orde de instelling van een nieuwe commissie gewestvor
ming. Dr. Pirenne deelt mee dat het bestuur na ampele beraadslagingen heeft ge
meend om een nieuwe commissie gewestvorming in te moeten stellen, nu het rap
port van de vorige commissie op de ledenvergadering van 29 november 1973 werd
verworpen. De aan de nieuwe commissie te verstrekken opdracht werd als volgt
geformuleerd: 'constateert de commissie een tekort in archiefzorg en -beheer bij
gemeenten en waterschappen en zo ja acht zij het mogelijk om op basis van de hui
dige wetgeving en rekening houdend met het in te dienen ontwerp van wet op de
gewesten, alternatieve oplossingen en modellen voor te stellen'. In de redactie van
deze opdracht kunnen nog veranderingen worden aangebracht.
Hierna richt drs. R. A. D. Renting, als voorzitter van de eerste commissie gewest
vorming, zich tot de vergadering:
'Het rapport van de commissie gewestvorming is op 29 november j.l. verworpen, als
ik het wel zie, omdat een meerderheid van de vergadering geen heil zag in gewesten
als zodanig en nog minder in een structurering van het archiefwezen op basis van
gewesten. Uw bestuur stelt nu voor een nieuwe opdracht te geven aan een nieuwe
commissie. Deze voorgestelde opdracht is echter geen vlees en geen vis. Het is ken
nelijk de bedoeling om de geit en de kool te sparen. Er moet nog wel wat bestu
deerd en gerapporteerd worden als gebaar tegenover de eerste commissie, maar de
opdracht wordt -ten gerieve van de tegenstanders van gewesten nauwelijks
meer opgehangen aan de naderende gewestvorming.
Geen vlees, geen vis. Wanneer met 'alternatieve oplossingen en modellen' bedoeld
zijn oplossingen los van de gewestwet en dat heeft er veel van weg dan con
stateer ik dat een dergelijke opdracht even goed 10 jaar geleden (of over 5 jaar) ge
geven had kunnen worden. De woorden 'rekening houdend met het in te dienen
ontwerp van de wet op de gewesten' zijn ook mijns inziens zonder enige inhoud, en
alléén neergeschreven ter gedachtenis aan de eerste commissie.
[87]