XVe Brabantse Archivarissenclag te Brussel
Na vele jaren kwamen de Brabantse archivarissen op 27 en 28 september 1973 weer
bijeen in Brussel, de oude hoofdstad van hun hertogdom. Voor de eerste keer begon
deze Brabantse Archivarissendag nu eens niet op vrijdag, maar op donderdagavond.
De aanwezigheid van een tachtigtal collega's toonde wel aan, dat deze jaarlijkse ge
beurtenis bij het vol maken van het derde lustrum een levend instituut is. Het is
daarom ook, dat er geen enkele reden is, om de toekomst van deze jaarlijkse bijeen
komst van collega's niet met vertrouwen tegemoet te zien.
Op donderdag 27 september 1973 kwam men uit alle richtingen bijeen voor een ge
zellig samenzijn in het nieuwe Algemeen Rijksarchief aan de Ruisbroekstraat. De
algemene rijksarchivaris, dr. C. Wijffels, gaf aan de hand van een aantal bouwteke
ningen een boeiende uiteenzetting over de nieuwbouw, waarna een korte excursie
volgde door het gebouw. De collega's zwermden tenslotte uit in de gezellige binnen
stad, waar de meesten een hapje gingen eten en een slokje drinken.
Op vrijdagmorgen kwam het gezelschap bijeen in de conferentiezaal van het Brus
selse stadsarchief, bovenin het fraaie gothische stadhuis op de Grote Markt. Daar
werden een tweetal lezingen gehouden. De vergadering stond onder leiding van de
heer Wijffels. De eerste spreker was de heer W. A. van Ham, assistent bij het ge
meentearchief van Bergen op Zoom. Hij behandelde in zijn lezing de Brabantse
stadswapens in de oudste bronnen.
Spreker begon met de constatering, dat de archivaris regelmatig wordt geconfron
teerd met het vraagstuk, wat het wapen van een stad betekent en hoe oud het is.
Vaak, maar met altijd, kan men de vraagsteller tevreden stellen met een citaat uit
de bekende naslagwerken. Als een onderzoeker echter dieper op de materie ingaat,
dan blijkt dat de begripsvorming rondom de stadswapens onderontwikkeld is. De
handboeken geven van het begrip 'wapen' een definitie die slechts gedeeltelijk bruik
baar is wanneer het wapens van corporaties betreft. Al komen de oudste wapens
voort uit de riddercultuur, toch zijn er vooral in de heraldiek van de steden oudere
elementen overgegaan. Daardoor bezitten vele stadswapens een specifiek eigen ka
rakter. Bij het overdragen van de zo even bedoelde oudere elementen in de stads-
heraldiek speelden de zegels de rol van brug tussen 'oud' en 'nieuw'.
De politieke ontwikkeling vormde in dit proces een beslissende factor. Hier is dus
sprake van een historische evolutie, die het onderwerp dient te zijn van een weten
schappelijke benadering. Als bewaarders van een deel van het benodigde bronnen-
[152]
materiaal voornamelijk bestaande uit zegels mogen de archivarissen zich niet
distanciëren van deze hulpwetenschap.
Spreker vervolgde, dat de stadsontwikkeling in middeleeuws Brabant in de tweede
helft van de twaalfde eeuw is begonnen. Aan het eind van de dertiende eeuw gingen
de steden in de politiek van het hertogdom een eigen rol spelen. Toen verschenen
ook de eerste stadswapens. De voortschrijdende machtsontplooiing van de steden in
de veertiende eeuw ging uiteraard gepaard met het verschijnen van steeds meer wa
pens, zodat aan het begin van de vijftiende eeuw het proces vrijwel was afgesloten
en iedere stad van enige betekenis een wapen bezat.
De waarde van de stadszegels als bronnen voor de heraldiek kan moeilijk worden
geschat. Als middel om de rechtsgeldigheid van dokumenten te bevestigen dienden
ile zegels uiteraard in principe onveranderlijk, dat wil zeggen, zo statisch mogelijk
van uiterlijk te zijn. Daarom gingen zij slechts gedurende een korte periode met hun
lijd mee. De verdere evolutie van het stedelijk symbool vond veelal buiten de zegels
om plaats. Bekende voorbeelden daarvan zijn 's-Hertogenbosch en -buiten Brabant-
Dordrecht, waar de stadszegels tot in de zeventiende eeuw onveranderlijk de bos
boom resp. de tolbrugtoren voorstelden, terwijl het wapen in de dagelijkse praktijk
verder evolueerde. Vaak pas in de zeventiende eeuw werd het 'nieuwe' wapen, ver
gezeld van schildhouders en kroon, ook op het stadszegel geplaatst.
Een studie van het stadswapen, die geheel op zegels berust, is daarom onvolledig en
kan tot onjuiste conclusies leiden. Wel is het voor de archivaris verleidelijk zich
daartoe te beperken. De andere bronnen bevinden zich namelijk meestal buiten het
archief. In manuscripten, glasramen, tapisserie, glas- en aardewerk, email, gedreven
goud en zilver, beeldhouwwerk en dergelijke bestaat veel materiaal voor de geschie
denis van de stadswapens. Waardevolle bronnen zijn ook munten en penningen. Het
is derhalve hoognodig de scheidsmuren te doorbreken die geschiedschrijving en
kunsthistorie hebben opgetrokken.
Tenslotte werd aan de hand van een groot aantal fraaie dia's van handschriften uit
de vijftiende en zestiende eeuw een en ander nog eens nader geadstrueerd, waarbij
uiteraard vooral aandacht werd besteed aan de wapens van steden uit het voormalige
hertogdom Brabant. Aan de op deze lezing volgende discussie werd o.a. deelgeno
men door mej. A. Scufflaire en de heren dr. F. A. Brekelmans en drs. J. A. ten Cate.
In de pauze prees de heer Wijffels de stadsarchivaris mej. M. Martens om de gast
vrije ontvangst en de goede verzorging van de gehele morgen. De vergadering beves
tigde deze lof met een uitbundig applaus. Daarna werden door de heer dr. A. Bousse
rijksarchivaris te Antwerpen, de eerste exemplaren overhandigd van de inventaris
van het oud-archief van Lier, allereerst aan de auteur, de stadsarchivaris A. Lens, en
vervolgens aan de eregast, de algemene rijksarchivaris van Nederland, mr. A. E. M.
Ribberink, alsmede aan een aantal andere personen.
Na de koffiepauze hield de heer C. Vleeschouwers, assistent bij het Algemeen Rijks
archief te Brussel, zijn lezing over De Hervorming in de cisterciënzerinnenkloosters
in de vijftiende eeuw. Spreker verontschuldigde zich dat de inhoud van zijn voor
dracht niet helemaal aan deze wijdse titel zou beantwoorden. Hij wilde zijn gehoor
[153]