Het zal ons na de voorgaande uiteenzetting duidelijk zijn, dat oorkonden van een zo zwaar gehalte als die van Utrecht papyrus! door elke opvolger van de be trokken roomskoning zonder meer bekrachtigd zullen worden. Hun uitwendige ken merken staan borg voor onvoorwaardelijke authenticiteit. Het doet dan ook ko misch aan, wanneer een jong gepromoveerde" vlotweg stelt, dat keizer Karei IV zich in 1359 eenvoudig door het kapittel ten Dom bij de neus had laten nemen door de bevestiging van zuivere vervalsingen. De bekrachtigingsoorkonde, in 1528 over gedragen, was toen nog voorzien van een rond zegel in witte was". Er rest ons nog een formele kwestie betreffende die vijf koninklijke giften aan de bisschop. Waarom en wanneer zijn de opschriften bij die oorkonden tot stand ge komen? Het antwoord wordt gegeven door nr. 5B. Deze natekening heeft, zoals ik al zei, hetzelfde rugschrift als voorkomt bij de diverse afschriften. Daarenboven geeft nr. 5B ook de lettersoort weer, waarin die opschriften origineel gesteld waren. Het waren unicalen, een bijzonder plechtig lettertype. We mogen daarom veilig aan nemen, dat voor 1150 alle originelen van unciale rugschriften waren voorzien. Het is hoogst opmerkelijk, dat ook in het meervermelde evangeliarium van bisschop Ansfried aan het einde van afschriften de eindstreep omgevormd is tot een unciale N. Het lijkt mij daarom, dat die uncialen wel van rond dezelfde tijd zullen dateren. Deze arbeid kan dan gezien worden als de twaalfde-eeuwse ordening van het archief van de bisschoppen van Utrecht. De uncialen hebben duidelijk gemaakt, dat deze oorkonden van het allerhoogste belang waren. Ik veroorloof mij nog enige opmerkingen over de andere oorkonden. Met uitzonde ring van nr. 6 gaat het steeds om voorrechten van minder duurzame aard. Oorkonde en notitie van nr. 6 zijn echter enigszins bedrieglijk. Men zou gauw op het idee kun nen komen, dat men in Utrecht in dit vidimus beschikte over een direkt afschrift van de koninklijke schenking. Niets zou minder waar zijn. In de eerste plaats had het origineel toch ook overgedragen moeten zijn. Ten tweede blijkt dit vidimus in wer kelijkheid een notarieel afschrift te zijn, dat inderdaad in het slotprotocol verklaart een afschrift te bieden van het origineel. Bij lezing van het protocol blijkt dit slechts een zinledige formule te zijn want er staat met zoveel woorden, dat de heren van de Dom met een afschrift zijn aangekomen, waarvan zij de betrouwbaarheid garan deerden en ook een notariële bekrachtiging wensten. Dat 'origineel' kan eenvoudig aangewezen worden als het afschrift in het eerste liber donationum van de Dom. Het privilege gold allang niet meer gezien nieuwe regelingen in 1165" en 1226, hier nr. 13. Dat een notaris op een zo zwakke grond een instrument wil afleveren, doet ons ernstig twijfelen aan de waarde van een dergelijke oorkonde. Een eigentijds dossier meen ik aan te treffen bij de nrs. 10-12. Hier is sprake van een anti-chronologische rangschikking. In deze groep was nr. 11 een mandaat in de vorm van een littera clausa. Eigenaardig is het gesteld met de oorkonde nr. 16, een bevestiging door 'keizer' Hendrik, twaalfjarige zoon van keizer Frederik II. Het is verbazend, dat in plaats 37 C. A. Rutgers, Jan van Arkel, Bisschop van Utrecht, Groningen 1970 p. 122 38 Inv. Suys f° 157 nr. 1 39 OSU, I, nr. 449 [132] van de minderjarige 'keizer' graaf Willem I de oorkonde met zijn tegenzegel, dat van elders slechts eenmaal bekend is, bekrachtigd heeft. Ja, het zal de graaf zelf verrast hebben, dat zijn gezag in Utrecht zo gerespekteerd werd daar hij reeds vier jaar tevoren het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld! Wie weet wist men nog steeds, dat de graaf van Holland voogd van het Sticht was geworden, niet achtend, dat dat alweer veertig jaar terug was geweest40. Overigens een aardig stukje maakwerk, deze oorkonde, en tevens knoeiwerk want de 'netschrijver' had eerst gemeend aan wat nu de rugzijde is, te beginnen. Daar staat het eerste woord, de naam van de 'keizer', nog steeds. Maar genoeg over deze zaak, waar men in Utrecht blijkbaar meer te doen had dan wachten op een oorkonde, die werkelijk door de keizerlijke kanselarij was opgesteld. Dat zou ook heel wat duurder zijn geweest en waren de bisschoppen vroeger al niet zo duur uit geweest met oor konden, geschreven op papyrus? Ik wil mijn bijdrage thans besluiten. Het zou mij verheugen, wanneer ik voldoende duidelijk gemaakt heb, welke diensten een oude inventaris kan leveren voor ons werk. Wanneer van het archief van de bisschoppen van Utrecht te eniger tijd een inventaris samengesteld wordt in plaats van de huidige catalogus, hoop ik, dat de bewerker ruimschoots van die gegevens gebruik zal weten te maken. J. C. Kort SUMMARY In the year 1528 the emperor Charles V took over the temporal powers of the bishops of Utrecht, and consequently their charters were surrendered to him. These were then removed to the chancery of the counts of Holland in The Hague, where some years later Cornelis Suys, as keeper of the records, had charge of them. His inventory, drawn up in 1552, describing the charters of both the counts of Holland and of the bishops of Utrecht, provides a valuable tool for scholars today. In the present article descriptions of the oldest charters of the bishops (tenth to thirteenth centuries) are reproduced and discussed. Five of the original charters bore dorsal notes in uncial writing, supposedly added around the year 1150, to facilitate keeping them in order and consulting them. Noteworthy is the material on which the oldest charters are written: papyrus (instead of the usual parchment) as late as 1040, and the use of paper as early as 1165, in a letter from the emperor Frederick Barbarossa to the bishop of Utrecht. This article seeks to demonstrate the use that can be made of descriptions of old charters in drawing up modern inventories of medieval records. 40 O. Oppermann, Fontes Egmundenses (Werken HG., 3e serie nr. 61), Utrecht 1933, p. 188 r. 19-21 133]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 27