Utrechtse oorkonden in Holland
Toen Hendrik van Beieren, verkozen bisschop van Utrecht, in 1528 afstand moest
doen van het wereldlijk gezag, verbonden aan zijn Sticht, ten gunste van keizer
Karei V m zijn hoedanigheid van hertog van Brabant en graaf van Holland, vielen
e keizer ook de oorkonden toe, die de rechten van de bisschop vast hadden gelegd.
Een gedeelte van het oorkondenbezit werd reeds in hetzelfde jaar onder toezicht van
Vincent Cornehsz. van Mierop naar de grafelijke charterkamer te 's-Gravenhage
overgebracht. In 1531 en 1538 volgden nog twee partijen*.
De terugkeer van de bewaarde oorkonden tegen het eind van de negentiende eeuw
bracht de nodige wrijving teweeg tussen Th. van Riemsdijk, de toenmalige algemene
rijksarchivaris, en S. Muller Fz., rijks- en gemeentearchivaris van Utrecht Als ver
volg op zijn succes op de auctie te Cheltenham wilde Muller de archieven te Utrecht
verder aanvullen door de oorkonden van de bisschoppen te 's-Gravenhage op te
vragen. Hij wendde zich hiertoe op hoogst ontaktische wijze tot de minister in plaats
van Van Riemsdijk, die zich terecht gegriefd voelde. Deze wist die overdracht met
enige met ter zake doende argumenten te rekken*. Dat de bisschoppelijke archivalia
moeilijk te scheiden zouden zijn van de grafelijke blijkt echter uit de lijst van over-
racht3 en de omstandigheid, dat nu nog meer dan twintig van die oorkonden in het
Algemeen Rijksarchief aanwezig zijn.
Een van de bezwaren van Van Riemsdijk was, dat er geen behoorlijke inventaris of
oo maar een charterlijst bestond van de grafelijke oorkonden en daarom ook niet
van die van de bisschop. Bij aankomst in 1528 en opvolgende jaren was die nood
zakelijke arbeid wel verricht. In de zestiende eeuw plachten de bestanden van het
grafelijk archief beschreven te zijn in losse katernen, waarvan twee exemplaren aan
wezig waren: een om bij de charterlade te leggen en een ander om bij een verzame
ling van dergelijke inventarissen te plaatsen. Van dit soort inventarissen, die nood-
zakehjk een voorlopig karakter moesten hebben, zijn nog slechts enige voorbeelden
over De inventarissen van het bisschoppelijk archief horen daar niet bij, de be-
PP.SXXVIUXXVnCatal0ëUS Van het arChief der bissch°PPen van Utrecht, Utrecht 1906,
2388/1899 miniSte''ie Va" 0nderwi^ Kunsten en Wetenschappen. V 1899, dossier
3 Verslagen omtrent 's-Rijks Oude Archieven 1898, pp. 11-53
Nu in: ARA. derde afdeling, verzameling verouderde inventarissen nr. 12
[124]
schrijving van dit bestand is alleen overgeleverd via de alomvattende zestiende
eeuwse inventaris van het grafelijk archief van de hand van Cornelis Suys3.
In dit verband is het gewenst de werkwijze van Suys nader toe te lichten en zijn
levensloop beknopt weer te geven temeer, daar hij geen plaats heeft gevonden in het
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Wel treft men hem aan bij A. J.
van der Aa°, van wiens samenvatting ik gedeeltelijk gebruik kan maken.
Geboren in 1514 als zoon van Cornelis Suys en Maria de Jonge van Baardwijk,
werd de jonge Cornelis op negenjarige leeftijd bij overlijden van zijn vader beleend
met een windmolen te Rijswijk. Wegens zijn minderjarigheid deed Jacob de Jonge,
heer van Baardwijk, zijn oom, auditeur van de Rekenkamer te 's-Gravenhage, hul
de7. Enige tijd later verneemt men van zijn voorgenomen huwelijk met Maria, doch
ter van Vincent Dammasz., raad en meester van de Rekenkamer8. Men ziet, dat de
jonge Cornelis door deze relaties voorbeschikt was tot een loopbaan in dienst van
de grafelijkheid van Holland bij gebleken kwaliteiten. Inderdaad treft men hem van
af 1536 aan bij de raden van het Hof van Holland, tot 1543 zonder wedde, daarna
bezoldigd. Zestien jaar nadien brengt hij het tot president9. In de Leen- en Register-
kamer wordt hij opvolger van Vincent Dammasz., die zelf Vincent Cornelisz. in deze
funktie opvolgde10. Voor mijn doel hoef ik de levensbeschrijving niet verder te ver
volgen. Het zal duidelijk zijn, dat Suys, een man van traditie, ook zijn inventarisatie
van de grafelijke archieven op een manier heeft aangevat, die bij het verleden aan
sloot.
De opdracht tot de alomvattende inventarisatie ging uit van keizer Karei V. Reeds
in april van 1552 kon Suys beginnen zijn inventaris in het net te brengen11. Hoe heeft
Suys het werk aangevat? Het antwoord is simpel. Hij heeft eenvoudig gebruik ge
maakt van de reeds bestaande kladinventarissen, die ik zojuist noemde. Zo heeft hij
bijvoorbeeld de inventaris van de registers van de Leenkamer, opgesteld door Joost
Sasbout, raad, en Vincent Dammasz., klerk ordinaris van de Rekenkamer12, voor
het werk geleend13. Een ander maal geeft de registermeester blijk gebruik te hebben
gemaakt van een oudere inventaris, wanneer hij gevorderd is tot de charters, die
verbeurd waren naar aanleiding van het Kaas- en Broodoproer14. Het blijkt tevens,
dat hij de oude inventaris niet klakkeloos heeft overgeschreven, want, aan het eind
5 Diverse exemplaren; meest gebruikt een ongenummerde achter de Leen- en Register-
kamer van Holland
6 Biographisch Woordenboek der Nederlanden, dl. 10, Haarlem 1874, pp. 338-339
7 Archief van de Leen- en Registerkamer van Holland, nr. 124, c. Noord-Holland f° 60,
d.d. 5-5-1523; blijkens notitie heeft hij zelf de eed gedaan 11-12-1535
8 LRK. 125, c. Noord-Holland f° 82v, d.d. 18-11-1534
9 A. S. de Blécourt en E. M. Meijers, Memorialen van het hof (den raad) van Holland,
Zeeland en West-Friesland van de secretaris Jan Rosa, Haarlem 1929, p. XXXIV
10 J. L. van der Gouw, Stukken afkomstig van ambtenaren van het centraal bestuur
tijdens de regering van Karei V enz., 's-Gravenhage 1952, p. 5.
11 Inv. Suys, f° F-v; opdracht door keizer Karei V, d.d. 31-10-1551
f° 2 brief terzake van de regentes Maria, d.d. 3-11-1551
12 Thans: verouderde inv. nr. 3
13 Verouderde inv. nr. 12 f° 234v; een marginale notitie
14 Inv. Suys f° 28v-31v
[125]