ambtelijk apparaat beschikten, was het logisch dat zij de zaak zoveel mogelijk in
eigen hand hielden. Bij belastingen, die geheven werden van gemakkelijk te specifi
ceren objecten als grond, rijtuigen, bedienden e.d. was dit zeer wel mogelijk
door ten stadhuize kohieren aan te leggen. Hetzelfde was het geval met belastingen
van activiteiten, waarvan ten stadhuize akten werden opgemaakt, als trouwen, vei
lingen, verkopingen e.d. Daar men echter moeilijk de secretaris de straat op kon stu
ren om b.v. brandewijnaccijns te heffen (met de mogelijke gevolgen van dien), wer
den de z.g. verbruiksbelastingen niet beschreven, maar verpacht. Zo gauw men ech
ter ging heffen naar geschat verbruik (admodiatie) of als men de belasting af
kocht (redemptie) trad de secretaris weer op. Van dit gezichtspunt uit is het tevens
logisch, dat de eigenaren der heerlijkheden zorgvuldig buiten de deur gehouden
werden waar het de belastingheffing betrof. De steden hadden het platteland onder
elkaar verdeeld en het belastinggebied van b.v. Alkmaar omvatte meer dan veertig
dorpen. Te stellen dat de Alkmaarse schepenen als 'commissarissen' de rechtspraak
hadden over belastinggeschillen, is een verschraling van de werkelijkheid, want in de
praktijk gebeurde er in dat gebied bijzonder weinig dat niet de goedkeuring van
Alkmaar had. De stad speelde een belangrijke rol in diverse hoogheemraadschap
pen en polders, had rechten inzake sluizen, overtomen en waterlopen en bezat voorts
een drietal heerlijkheden. Als de stadssecretaris, op grond van het feit dat hij de
ordonnanties van de Staten van Holland op het stuk der gemenelandsmiddelen hielp
uitvoeren, een provinciaal ambtenaar was, dan was hij evenzeer een polderambte
naar, want hij inde ook het Hondsboschgeld, het Uitwaterende Sluizengeld en nog
een stuk of wat omslagen van kleinere waterschappen. Gezien in het licht van het
Successiebeginsel zouden de kohieren en rekeningen betreffende deze omslagen der
halve aan die waterschappen moeten worden uitgedeeld, evenals de stukken, die bur-
gemeesteren in hun kwaliteit van hoofdingeland of visitateur van de rekening op
maakten of ontvingen. Hetzelfde geldt voor de stukken, die zij als bezitters van de
heerlijkheden hebben opgemaakt of ontvangen. Aangezien immers hun taken zijn
overgenomen door de gemeentebesturen van Akersloot, Koedijk en Schermerhorn,
zouden de stukken derhalve moeten volgen.
Om de absurditeit van een dergelijke redenering in zijn volheid te demonstreren
moet men het Successiebeginsel toepassen op de hedendaagse administratie. Een
hinderwet- of bouwvergunning komt tot stand op grond van een aantal positieve
criteria. Volgens deskundigen is het mogelijk een computer zo te feeden, dat men
door een druk op de knop kan bepalen of iemand een vergunning krijgt of niet.
Aangezien een computer voor veel gemeenten te kostbaar is, is het niet uitgesloten
dat bepaalde gemeentelijke taken op den duur zullen worden overgenomen door ge
west, provincie of Rijk. Volgens het Successiebeginsel zou dit betekenen, dat alle
H.W's en W.W's uit de gemeentearchieven bij elkaar worden geharkt en plotsklaps
'rijkseigendom' of 'gewestelijk eigendom' zijn. Men kan natuurlijk ook de nietsver
moedende Jansma, die ten stadhuize zo nauwgezet de Hinderwet doet, op juridische
wijze benaderen en hem voortoveren dat hij eigenlijk altijd al 'rijksambtenaar' is ge
weest, aangezien de Hinderwet immers een rijkswet is. Het wachten is op het mo
ment dat de ziekenhuizen in rijksverband worden gebundeld, met als konsekwentie
dat de middeleeuwse gasthuisarchieven worden verheven tot 'retroacta' van het
Ministerie van Volksgezondheid'.
Troosten wij ons met de gedachte, dat art. 19 lid 2 geruisloos uit de Archiefwet is
verdwenen en dat ook het staatkundig denken zich heeft gewijzigd. Ten tijde van
Fruin c.s. was de scheiding der machten het einde van alle wijsheid en heerste de
Driekringenleerdie aan Rijk-Provincie-Gemeente een eigen taak en een eigen auto
nomie toebedeelde. De gemeente kon door een hoger orgaan tot uitvoering van of
medewerking aan bepaalde wetten worden verplicht (zelfbestuur). Dit geschiedde
dan in de kwaliteit van 'orgaan' van provincie of Rijk, in welke kwaliteit de burge
meester of burgemeester en wethouders b.v. geen verantwoording schuldig waren
aan de gemeenteraad. In het bekende Haarlemmermeer-arrest van 16 juni 1950 oor
deelde de Hoge Raad, dat een opdracht tot medebewind moet worden uitgelegd als
een opdracht aan de gemeente en dat de burgemeester of burgemeester en wethou
ders optreden als orgaan van de gemeente en niet van het Rijk of de provincie. Een
redenering, die de 17e en 18e eeuwers erg zou hebben aangesproken.
Als ik stel dat het archief van een gemeente het product is van verhoudingen en
ontwikkelingen, zoals die sedert de middeleeuwen zijn gegroeid en ook wel scheef
gegroeid, dan trap ik een open deur in. De conclusie moet dan zijn, dat het onge
oorloofd is het soms wildgegroeide struikgewas met de structuurbijl te lijf te gaan
en het bij te kappen en te modelleren naar 'hedendaagsch standpunt'. Het Successie
beginsel is daarom een verderfelijk beginsel en de kwalijke gevolgen daarvan dienen
zo snel mogelijk ongedaan te worden gemaakt.
W. A. Fasel
SUMMARY
At the end of the 19th and the beginning of the 20th century several parts of the
municipal archives have been claimed by the National Government according the
principle that the tasks, of which those records were the result, had been transferred
from the communities to the Government. The archives of the local courts of justice
for instance have been declared as governmental property, because in 1811 the ad
ministration of justice was transferred to courts that were established by the
Government. The same happened to several tax-rolls, that were kept in former
times by the local secretaries. The author claims that by application of this so called
Succession-principle the structures of the municipal archives were violently inter
fered and that this principle is a wrong starting-point to build up an archive-organi
sation.
[122]
[123]