aatstgenoemde geldt33'. Fruin beëindigde zijn 'naschrift' als volgt: 'Ik zal het hierbij laten. De tijd ontbreekt thans om deze kwestie a fond te behandelen. Had de heer Wiersum vroeger aan zijn bezwaren uiting gegeven, dan was ik er gaarne uitvoeriger op ingegaan'. Opvallend is, dat noch Wiersum, noch Fruin op het archivistische aspect ingaan. Het argument, dat bedoelde archieven 'door velen tot de rechterlijke archieven gerekend worden', was kennelijk afdoende. Het wetsvoorstel is niet ongewijzigd door de Tweede Kamer gekomen. Onder druk van een aantal amendementen er werd gesproken van 'Rotterdamse amendemen ten - verklaarde de m,nister zich bereid lid 1 van art. 19 aldus te wijzigen- 'De ar chieven van de voormalige wees- en momboirkamers van gemeenten, die geen eigen archivaris en geen doelmatige archiefbewaarplaats hebbenworden naar de Rijks- archiefbewaarplaats overgebracht volgens regelen, bij algemeenen maatregel van estuur te stellen'. Ook deze wijziging ontmoette overigens kritiek in de Kamer Oewezen werd op de onzinnige situatie, dat in de ene gemeente - waar men een archiefdienst had het weeskamerarchief eigendom was van die gemeente, terwijl in een andere gemeente waar men geen archiefdienst had het weeskamerar chief njkseigendom zou worden. Een ander lid vroeg zich af, of het voorstel niet in strijd was met art. 152 (thans art. 165) van de Grondwet, dat bepaalt dat onteigening ten algemene nutte niet kan plaats hebben dan bij de wet en tegen schadeloosstelling. e minister had zich onmogelijk kunnen verdiepen in de vraag wie de eigendom heeft van d,e archieven', maar hij kon zich 'met den besten wil van de wereld niet anders indenken dan dat het niet gaat over eigendomsovergang'. Het was 'eenvoudig een beperking van den eigendom, die in deze wel vrij ver gaat, maar die toch niet beteekent eigendomsovergang33'. De vraag rijst, of beperking van de eigendom zo ver kan gaan dat daardoor het gebruik van de zaak voor de eigenaar geheel of ten dele ophoudt te bestaan. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 1904 met, volgens de minister kennelijk wel. In zijn nabetrachting' kwam Fruin nog eens op de zaak terug en schreef: 'De minis ter stelde zich op het standpunt, dat hij de vraag wien de eigendom der weeskamer archieven toekomt in het midden laat. In elk geval heeft ten gevolge van het voor stel geen eigendomsovergang plaats, al wordt misschien de uitoefening van het eigendomsrecht er t.b.v. de publieke dienst door beperkt34'. Even verderop beweert hij echter: 'De enigszins magische glans, die art. 9 der wet van 1879 omstraalde en die als grondslag van het eigendomsrecht der gemeenten op de toen aan haar 'terug gegeven' archieven werd uitgelegd, heeft afgedaan. Zoo enkele gemeenten de wees- kamerarchieven onder zich behouden, dan is het niet uit krachte van art 9 der wet van 1879, maar ten gevolge van het bepaalde in de Archiefwet; en die beschikking der Archiefwet steunt met op den eigendom van het weeskamerarchief, die aan de gemeenten zou toekomen, maar op eene beslissing, door den wetgever genomen ten gunste van d,e gemeenten, die van hare belangstelling in de archieven hebben blijk gegeven door een eigen archivaris aan te stellen en eene doelmatige archiefbe- 32 Ibidem bl. 40. 33 Ibidem bl. 102. 34 Ibidem bl. 106. [118] waarplaats in te richten'. Voor zover ik er iets van begrijp, wilde het Rijk dus niet treden in de eigendomsverhouding, maar werd desalniettemin de oorzaak van het bezit der gemeenten veranderd, zodat ze dus niet langer eigenaar of bezitter (dat laat Fruin in het midden) waren krachtens de wet van 1879, maar krachtens de Archiefwet. Fruin beloofde nader op de zaak terug te komen. Hij deed dat in een artikel, getiteld De eigendom der Weeskamerarchieven33, waarin hij de zaak juri disch rechtbreit of althans probeert te bewijzen dat de eigendom der weeskamer archieven al in 1811 was overgegaan, te weten op het Rijk. Immers, in 1811 waren de gemeentearchieven gescheiden in een rechterlijk en een administratief deel en het rechterlijk deel is sindsdien beschouwd als staatseigendom. 'Het lijdt m.i. geen twij fel, dat de weeskamers toen zijn gerekend tot de colleges, welker functies, als zijnde van rechterlijke aard, door de invoering der Fransche wetten en der Fransche rech terlijke organisatie zijn veranderd'. In 1835 en 1852 daarentegen vond geen eigen domsovergang plaats en de teruggave in 1879 was geen echte teruggave, doch de ongedaanmaking van de beschikbaarstelling ten behoeve van de openbare dienst. Deze redenering is des te merkwaardiger als wij bedenken, dat in vele steden het weeskamerarchief buiten de verdeling administratief-rechterlijk werd gehouden en dus kennelijk niet als rechterlijk archief werd beschouwd. Het vermoeden rijst dan ook, dat de 'velen', die de weeskamerarchieven tot de rechterlijke archieven reken den. vooral gezocht moeten worden in de kringen van het rijksarchiefwezen. Ook kan men zich niet aan de indruk onttrekken, dat, zo er een chaos was ontstaan die de 'vereeniging' van bedoelde archieven 'gewenscht' maakte, deze chaos in niet on belangrijke mate was veroorzaakt door de rijksarchivarissen, die door een al te vrij moedige interpretatie van het K.B. van 11 oktober 1883 de argeloze gemeentebestu ren van hun weeskamerarchief hadden ontlast. Het is opmerkelijk, dat zowel de gemeentearchivarissen als de kamerleden betrekke lijk weinig aandacht hebben gehad voor lid 2 van art. 19, luidende: 'Wij behouden Ons het recht voor om bij algemeenen maatregel van bestuur te gelasten, dat ook andere in de gemeentelijke archiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden, mits niet dagteekenende van na 1813, naar de Rijksarchiefbewaarplaats zullen worden overgebracht'. De overbrenging van de weeskamerarchieven moest bij de wet wor den geregeld, aangezien de teruggave in 1879 ook bij de wet geregeld was. Op grond echter van art. 19 lid 2 zou men voortaan de overbrenging van bescheiden kunnen gelasten bij koninklijk besluit. Vermoedelijk dank zij Wiersum kwam er echter toch een amendement, dat door B. en W. van Rotterdam werd ondersteund en door de minister overgenomen. Achter 'na 1813' kwam te staan: 'en zij niet organisatorisch in de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen behooren te blijven'. In de praktijk zou het 'organisch beginsel' echter grote rekbaarheid blijken te bezit ten. Fid 2 blijkt te zijn voorgesteld om de hand te kunnen leggen op de oude kerke lijke doop-, trouw- en begraafboeken. 'Grotendeels zijn zij inmiddels naar de Rijks archiefbewaarplaatsen overgegaan, maar enkele gemeentebesturen hebben tegen af stand bezwaar gemaakt, o.m. omdat een wettelijke grondslag zou ontbreken. Hoe- 35 Ibidem bl. 162. [119]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 20