lijkse beslommeringen van een zich ontwikkelend archiefwezen hem volledig opeis ten". In 1851 had hij aan prof. Bake te Leiden geschreven: 'Geraak ik eenmaal aan het archief, dan moet ik de vrijheid hebben daar revolutie te maken', doch in de praktijk viel het erg mee. Hij zag zeer wel in dat met de uitkomsten der enquêtes van 1827 en 1847 weinig te beginnen was, aangezien vele ondervraagden óf niet hadden geantwoord, óf de regering moedwillig om de tuin hadden geleid. Het rapport dat hij enige maanden na zijn aanstelling aan de minister zond7 bevat een overzicht van de stand van zaken en geeft een weinig gunstig beeld van het begrip en de medewer king bij de lagere organen. Een duidelijke visie op de toekomst van het archiefwezen bevat het niet. 'Er is de laatste tijd veel over centralisatie gesproken en het woord is ook ten opzigte van het Archiefwezen genoemd geworden. De ondergetekende is niet geroepen voor of tegen partij te kiezen8'. Men kan zich afvragen, of er iemand meer tot partijkiezen geroepen was dan juist hij. Niettemin stelde hij voor in Zuid- Holland, waar nog steeds geen provinciale archivaris was, de rijksarchivaris te belas ten met het toezicht op de gemeentearchieven. Dit in analogie met de situatie in andere provincies, waar 'het toezigt of de invloed' van de provinciale archivarissen zich ook 'hetzij direktelijk, hetzij indirektelijk' uitstrekte over de plaatselijke archie ven. Uit dit citaat blijkt overigens, dat het archiefwezen organisatorisch nog in de kinderschoenen stond. Behalve in Zuid-Holland ontbrak ook in Limburg en in Noord-Brabant ('zeker de achterlijkste provincie') een provinciale archivaris9. Ver derop in zijn verslag komt Bakhuizen nog eens op de centralisatie terug: 'Indien verders de ondergeteekende het denkbeeld van meerdere centralisatie toegedaan is, dan verlangt hij daarom echter geenszins de opeenstapeling aller archieven, die te vangen of te grijpen zijn in één hoofddepót. Verplaatsing wenscht hij slechts dan, wanneer de oorkonden blijkbaar en strijdig met hun aard en herkomst misplaatst zijn of wanneer enkele gemeenten hoegenaamd geene waarborgen voor de goede bewaring harer oude papieren aanbieden'10. Wat betekent 'meerdere centralisatie' in dit verband? Het blijkt niet, doch het is duidelijk dat de denkbeelden van deze 'revo lutionair' veel minder ver gingen dan die van de ijveraars voor één centraal depót. Vier jaar later hij was enige dagen tevoren rijksarchivaris geworden sprak hij zich opnieuw uit: 'Het is gedeeltelijk het doel mijner vroegere aanstelling geweest, het verband tussen het Rijks-Archief en de provinciale archieven naauwer te maken: het is een denkbeeld, dat ik mij veroorloofd heb herhaaldelijk te ontwikkelen, dat het Rijks-Archief, overeenkomstig de grondslagen dier instelling door Koning Wil lem I gelegd en in navolging van hetgeen in België plaats heeft, mogt worden een centraal archief, het Rijks-Archivariaat een Generaal-Archivariaat. Het gevolg dier bemoeijingen zal voor den Rijks-Archivaris zijn: menigvuldige correspondentiën, inspectiereizen, opvorderingen en inventarisatiën van archieven, die hier of daar 6 Een belangrijke bron voor het tijdperk-Bakhuizen van den Brink is: R. Fruin, De Gestie van dr. R. C. Bakhuizen van den Brink, 's-Hage 1926. Zie verder Hubrecht en het N.Ned. Biogr. Wrdbk. 7 Afgedrukt bij Hubrecht bl. 137. 8 Hubrecht bl. 135. 9 Hubrecht bl. 153. 10 Hubrecht bl. 160. [110] verwaarloosd of verborgen liggen11'. Reden waarom hij een assistent vroeg. Hoewel hij wederom niet duidelijk maakt hoe hij zich een en ander voorstelde, krijgt men uit zijn verslagen en brieven de indruk dat hij zeggenschap over de provinciale archivarissen wenste, doch de archieven op hun plaats wilde laten. Overigens bevatten zijn verslagen een aantal suggesties, die bewijzen dat hij wel degelijk visie had. Naar mijn mening was hij echter niet in de eerste plaats een archi varis, die het belang der archieven voor ogen stond hij wees b.v. de verwerving van de archieven der plaatselijke gerechten af, omdat ze slechts gegevens van locaal belang bevatten maar een historicus, die onuitgegeven en belangrijk bronnen materiaal wilde opsporen, conserveren en openbaar maken. Hierbij was ongetwijfeld de 'algemene geschiedschrijving' als bedoeld in het K B. van 1826 zijn uitgangspunt, reden waarom hij zich ergerde aan de particuliere hobbies van zijn collegae. 'Elk der archivarissen laat zich bij zijnen arbeid in oude oorkonden leiden en besturen door eigen lust en liefhebberij. Aan de wijze waarop zij hunne verzamelingen trachten te completeren, aan de punten welke zij inzonderheid op den voorgrond plaatsen laat zich herkennen of hunne strekking meer staatsregtkundig of meer archeologisch is'. En dan volgt de merkwaardige zin: 'Een der archivarissen die van Utrecht meende zelfs het archief eerst en vooral als administratief en ten dienste der admini stratie bestemd te moeten beschouwen12Als men dit leest en daarbij in overweging neemt dat een eeuw later juist te Utrecht het verzet tegen het 'administratieve ele ment' werd ingezet, dan kan het niet anders of men krijgt het gevoel dat alles maar betrekkelijk is. Na de aanstelling van Bakhuizen van den Brink is het rijksarchief herhaaldelijk in de Tweede Kamer ter sprake gekomen. De ontwikkeling van het archiefwezen in België en Frankrijk en de daar toegepaste centralisatie wekte klaarblijkelijk de jalou- zie van de historici hier te lande op. Men pleitte voor overbrenging van de provin ciale archieven die toch grootendeels van den vroegeren Souverein afkomstig zijn13 naar een centraal depót. Blijkens deze theorie, die de archieven van de voormalige gewestelijke besturen als 'retroacta' van het centraal bestuur beschouw de, speelde men derhalve toen reeds met het Successiebeginsel. Deze theorie werd ook door de minister onderschreven, doch hij verklaarde geen geld te hebben om zelfs maar een nieuw rijksarchief te bouwen. In 1852 liet hij zich de volgende ver klaring ontlokken: 'Het archief moet zijn, mijns inziens, een centraal depót, en hoe meer die stukken worden geconcentreerd, des te nuttiger voor het gebruik. Alleen hetgeen streng genomen provinciaal of gemeentelijk is, kan afgezonderd blijven; maar al die archieven moeten in verband worden gebragt met de hoofdverzameling; zij moeten allen daar onderdelen van uitmaken, maar in deze mag vooral niet ont breken hetgeen van algemeen belang, van Rijksbelang moet worden geacht14'. Gezien in het licht van het Successiebeginsel is het begrijpelijk waarom Bakhuizen c.s. zo'n moeite hadden om de archieven van het Hof van Holland en andere gewes- 11 Hubrecht bl. 196. 12 Hubrecht bl. 157. 13 Hand. St. Gen. Bijblad, bijlagen 1850-1851, bl. 131. 14 Hubrecht bl. 172. [111]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 16