ga, mr. Eijken, drs. Bordewijk en uit ons midden drs. Woelderink hebben ja gezegd
toen wij hen voor deze tweede commissie vroegen. En tot de eerste commissie her
haal ik, wat ik aan het einde van de Bossche zitting heb gezegd, dat hun rapport een
belangrijke bouwsteen zal blijken te zijn bij het verkennen van nieuwe wegen of het
beter begaanbaar maken van bestaande. 'Contraria contrariis curantur' luidt een
advies in het handboek van de klassieke geneesheer. Misschien gaat dan toch dat
andere klassieke gezegde 'in medio stat virtus' op. Ik hoop het van ganser harte.
Een belangrijke bijdrage tot de herbronning binnen ons vakgebied kan de klapper
op alle tot nu toe verschenen jaargangen van het Nederlands Archievenblad zijn.
Deze klapper is dank zij de enorme inspanning van het vandaag terugtredende be
stuurslid drs. Engelien de Booy nagenoeg voltooid en zal in 1974 in druk kunnen
verschijnen. Thans wordt nog gewerkt aan indices op onderwerpen, persoons- en
plaatsnamen, die t/m 1973 zullen zijn bijgewerkt.
Voor een buitenstaander is het niet voorstelbaar welke puzzle's mevrouw De Booy
heeft moeten oplossen. Zij laat ons een prachtige erfenis na. Voor de bestuursleden,
die haar in de afgelopen vijf jaar als medelid hebben mogen meemaken, blijft de her
innering aan een hartelijke, spontane en vakbekwame vrouw en aan het haardvuur,
dat het centrum was van onze vergaderruimte. De meeste gedachten wierpen we
daar in het vuur. Sommige verbrandden geheel, andere smeulden maar bleken voor
omsmeding geschikt, de beste rezen als phoenixvogels weer uit de vlammen op. Het
idee tot instelling van een aspirant-lidmaatschap was van haar afkomstig. Het was
gezellig in haar huis, dat bijna tot ons bestuurshuis was geworden. De stemming kon
niet anders dan groeien in dit milieu van studiezin en stilte. We zullen jou Engelien
in ons midden echt missen.
Het zou mij, dames en heren, te ver voeren indien ik aan alle wetenschappelijke acti
viteiten van de afzonderlijke leden aandacht zou wijden. Het is speciaal voor mij
moeilijk dieper in te gaan op de betekenis voor het nederlands archiefwezen van de
nieuwe editie van 'De Rijksarchieven in Nederland'. Al zijn er fouten gemaakt het
nut van deze uitgave zal wel niet betwist kunnen worden. Zij zou niet zijn gereali
seerd zonder de permanente stimulans van de algemene rijksarchivaris, de tekstin-
breng vanuit de verschillende dienstonderdelen en de gewetensvolheid van mr. P.
Wagenaar en de heer P. van Iterson. De aanbieding heeft in alle stilte plaats gehad
zonder zelfs één glas sherry. Hiermee heb ik hopenlijk mijn zonden uitgeboet naar
aanleiding van de carnavaleske genoegens, waarmee de aanbieding aan staatssecreta
ris Vonhoff van de vierdelige inventaris van het kloosterarchief van Mariënkroon
en Mariëndonk van de hand van H. van Bavel werd omgeven. Toch wil ik hier iets
recht zetten. De indruk is gerezen, dat in het Zuiden de aanbieding van zulk een
groot werk aanleiding zou geven tot het op touw zetten van een carnavalsfeest,
waardoor de schijn wordt gewekt dat het bijkomstige centraal wordt geplaatst. Niets
is echter minder waar, maar de goede man kwam voor dit doel nu net op carnavals
dinsdag naar Den Bosch. Ja dan moet men het zelf maar weten. Er is eens een be
stuurslid geweest, die een ledenvergadering van de V.A.N. op zulk een dag wilde
doen plaats vinden. Ik moet er niet aan denken.
Opmerkelijk veel archivarissen waren 8 december 1973 aanwezig bij de herdenking
[100]
in het Paleis van Justitie te Brussel van de oprichting in 1473 van het Parlement van
Mechelen. De 27e en 28e september waren ook te Brussel de archivarissen van het
oude, voormalige hertogdom Brabant twee dagen bijeen. Terwijl het Benelimcon-
vent het niet zo goed maakt vond er in Gelderland een eerste contactdag plaats van
ambtsbroeders in deze provincie.
De heer L. van Dijck, docent aan de Rijks archiefschool, promoveerde op 5 oktober
1973 aan de Utrechtse universiteit tot doctor in de letteren. Interessant is zijn achtste
stelling, die luidt:
Indien archivarissen niet meer in de gelegenheid zouden zijn wetenschappelijk
werk te verrichten is het wenselijk, dat iedere provincie een eigen historicus
aanstelt zoals er thans ook provinciale archeologen werkzaam zijn. Voor de ar
chiefwereld zou dit echter een zodanige verarming betekenen, dat deze oplos
sing niet ideaal genoemd kan worden'.
Deze stelling, die niet werd aangevochten, sluit aan bij de teneur van de studiedagen
van 1972.
Dames en heren, ik ben optimistisch begonnen en wil ook optimistisch eindigen. In
de maand januari van dit jaar schreef een streekarchivaris in een blad van zijn
streekarchivariaat over zijn werk. 'Ik meen', zo stelt hij, 'dat het archivarisschap een
roeping is. Mijn ambt heb ik in de loop der jaren leren beschouwen als een der uit
gesproken ideale beroepen'.
Als wij, U en ik, hem dit in december 1974 nog kunnen nazeggen dan zijn wij geluk
kige mensen. Wat zouden wij meer kunnen wensen.
101