Kroniek Of deze circulaire vaak toepassing heeft gevonden weet ik niet. Men dient te be denken dat de circulaire (gezien ook de ontstaansgeschiedenis) betrekking had op de gesloten testamenten in de oude rechterlijke en notariële archieven. De over brenging van de notariële archieven 181 1-1842 werd eerst bij koninklijk besluit van 28 augustus 1919 Stb. 546 voorgeschreven. De overbrenging van de notariële ar chiefbescheiden 1842-1895 is eerst sedert 1969 (Overbrengingsbesluit notariële ar chiefbescheiden 20 oktober 1969, Stcrt. 240) op gang gekomen. Naar mijn mening kan, ja moet, de archivaris die een gesloten testament in een archief aantreft dit openen. In de eerste plaats is de archivaris niet gebonden aan de voor de notaris geldende regels (waaronder die inzake geheimhouding). Deze regels evenals alle bepalingen welke tijdens de vorming van welk archief dan ook van kracht waren houden op te gelden bij de overbrenging ingevolge de Archiefwet 1962.4 De gezaghebbende commentaar op de notariswet van Melis zegt terecht dat het belang van het wetenschappelijk onderzoek zwaarder weegt dan dat van het uitsluitend recht (van de partijen en hun rechtverkrijgenden) op de akte en van de geheimhouding, gezien de ouderdom der akten.5 Het gesloten zijn van een testament dat zich bevindt onder de in een archiefbe waarplaats berustende bescheiden verdraagt zich bovendien niet met het voorschrift van artikel 7, eerste lid, van de Archiefwet 1962 dat de openbaarheid van in een archiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden garandeert. Gesloten zijn van een testament is voorts een beperking van de openbaarheid op een wijze die de Archiefwet 1962 niet toelaat. (Wel zou, theoretisch, bij de overbrenging de voor waarde gesteld kunnen worden dat de gesloten testamenten gesloten dienen te blij ven). Verder kan men, voor wat betreft gesloten testamenten in oude rechterlijke en notariële archieven en die in persoonlijke archieven, nog aanvoeren gesteld dat de erflater is overleden of dat zulks gezien het tijdsverloop aannemelijk is dat de ratio van het gesloten zijn is vervallen. De bedoeling van een gesloten testament is immers dat de inhoud tijdens het leven van de erflater geheim blijft. Wanneer het testament gesloten is gebleven, bijv. omdat de erflater het bij een latere beschik king herroepen heeft, kan men natuurlijk verdedigen dat de bedoeling van de erf later is geweest het eerdere testament gesloten te houden. Deze redenering moet echter wijken voor de bepalingen van de Archiefwet 1962. Het lijkt mij raadzaam dat de beheerder van een archiefbewaarplaats die tot ope ning van een gesloten testament overgaat daarvan een proces-verbaal opmaakt, althans van de opening melding maakt in de inventaris (ongeveer op dezelfde wijze als waarop het verbreken van een lias in de inventaris wordt medegedeeld). Afgesloten 5 juli 1973. F. C. J. K. 4 Vergelijk voor de notariële minuten: Melis (1951) 420, 460. Slechts door uitdrukke lijke wetsbepaling kan de beheerder gebonden worden aan de regels die vóór de over brenging golden: zie bv. artikel 15 van de Archiefwet 1962. 5 Melis (1951) 459. Deze mededeling is weggelaten door de bewerkers van de vierde druk (238). Ook elders (227) tonen de bewerkers zich minder liberaal ten opzichte van de openbaarheid van de notariële archieven dan Melis zelf. [220] Jaarverslag van de Rijksarchiefdienst over 1971 Dit verslag draagt het jaartal 1973 en het bereikte ons midden april. Het is in de boekhandel verkrijgbaar voor 8, In het algemeen gedeelte wordt het in werking komen bij enige rijksarchieven ge meld van het door de centrale afdeling organisatie en efficiency van het ministerie van Cultuur. Recreatie en Maatschappelijk Werk ontwikkelde organisatiemodel 1971-1975. Op de kortst mogelijke termijn zal de achterstand bij het klapperen van de oude doop-, trouw- en begraafboeken, stamboeken en andere genealogische bronnen moeten worden ingelopen. Het ontbreken van klappers en andere indices kost de dienst, ondanks beperkingen in de inlichtingensector, te veel tijd. Tevens zullen deze bescheiden om slijtage van de originelen te verminderen, in snelcopie of microfilm op de studiezalen beschikbaar moeten worden gesteld. Daardoor kan de personeels- taak verder worden beperkt, de zelfwerkzaamheid van het publiek bevorderd en het stuklezen van de unica worden gestopt. Ook ten aanzien van de zegels, charters en kaarten zal het ter hand stellen van de orginelen moeten worden tegen gegaan. Over de groei van de publieke vraag wordt grote bezorgdheid uitgesproken. Het Algemeen Rijksarchief verwerkte in de jaren 1900 tot 1910 gemiddeld 130 bezoe kers per jaar, die elk gemiddeld 20 bezoekers brachten. Tussen 1960 en 1970 waren er 1700 bezoekers per jaar, de komende jaren zal dat aantal waarschijnlijk boven de 2500 komen. Het aantal bezoeken per bezoeker daalt hierbij onder 6. Deze daling is wellicht het gevolg van betere voorbereiding van het onderzoek, een meer gerichte vraag en nieuwe reproductietechnieken. in de provincies Gelderland en Overijssel kwam de aan de rijksarchiefdienst op gedragen rijksinspectie (artt. 19 en 38. derde lid. Archiefwet 1962 en 51-54 Archief- besluit) op gang. Aan de opening van het Utrechtse archiefcomplex op 15 november 1971 werd in [221

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1973 | | pagina 31