'Collection d'histoire régionale' een 'Histoire de la Provence' van 604 pp. (Tou
louse 1971), gevolgd door 'Documents de l'histoire de la Provence' van 430 pp.
(Toulouse 1971).
In het eerste deel merkte Baratier (p. 7-8) op: 'Du Xllle siècle a la Révolution,
l'Etat pontifical du Comtat Venaissin, uni a Avignon, a suivi une politique indé-
pendante, sans renier son appartenance a la Provence et tout en entrenant avec
elle les relations économiques et culturelles les plus strides. 11 en est de même de
la principauté d'Orange, enclavée entièrement a l'intérieur du Comtat; Etat minus
cule par sa superficie mais qui, après avoir appartenu a la familie provenqale des
Baux, est passé a des princes de Franche-Comté, puis des pays rhénans, qui ont
illustré ce nom d'Orange et en ont fait un symbole de résistance a l'impéria-
lisme monarchique et catholique des Bourbons. A quelques kilomètres d'Avig-
non, fief pontifical. Orange, lorsque les troupes franpais ne l'occupaient pas, est la
citadelle et le refuge des protestants'.
Deze woorden moet men in gedachten hebben bij het bestuderen van het zo gron
dige werk van de heer en m<~v'rouw Leemans, waarin ik node een geografische kaart
mis, bijv. die van de 'Orangeois' Jaques de Chieze: 'La Principauté d'Orange et
Comtat de Venaissin', in 1627 opgedragen 'a trèshaut et puissant Frédéric Henry
par la grace de Dieu Prince d'Orange, Conté de Nassau, Catzenelbogen. Vianden,
Dietz, Lingen, Meurs, Buren, Leerdam etc.'.
De rechtshistorische verhandeling is voortgekomen uit wat oorspronkelijk was op
gezet als een genealogie van het geslacht Virieu, dat in het vorstendom Orange
trouwe dienaren opleverde van de geslachten Chalon en Nassau. Jean Virieu kreeg
in 1545 opdracht om het prinsdom Oranje, dat na de dood van René van Chalon
(zoon van graaf Hendrik III van Nassau), door diens testament vererfd was op zijn
volle neef Willem graaf van Nassau (zoon van zijn oom graaf Willem de Rijke
van Nassau), voor de jonge prins juridisch in bezit te nemen, door met steun van
keizer Karei V de daartoe nodige 'lettres de réintégrande' te verwerven van de
Franse koning Frans 1 (t 1547) en na zijn dood van zijn zoon koning Hendrik II
(t 1559).
Dit juridisch proces, zich afspelend tussen de vredesverdragen van Crépy (1544)
en Cateau Cambrésis (1559), is voor 't eerst hier nauwkeurig uiteengezet aan de
hand van 65 grotendeels nimmer uitgegeven documenten, aanwezig in het Konink
lijk Huisarchief, het Algemeen Rijksarchief (Nassausche Domeinraad), archieven
van de stad Orange, departementale archieven (Avignon, Besanpon, Grenoble) en
de Archives Nationales te Parijs.
Het oudste stuk is de 'lettre de réintégrande' uit 1498 van koning Lodewijk XII van
Frankrijk voor Jean van Chalon als prins van Oranje (1457-1502), wiens dochter
Claude in 1515 Hendrik lil graaf van Nassau (-Breda) huwde. Zij werden de ouders
van René van Chalon, die in 1530, nog tijdens het leven van zijn vader de graaf van
Nassau, het prinsdom Oranje erfde van zijn oom Philibert de Chalon, prins van
Oranje van 1502-1530.
Toen prins René 15 juli 1544 zonder legitiem mannelijk oir bij het beleg van St.
Dizier bezweek aan zijn verwonding in de oorlog tussen Karei V en Frans I, waren
202]
er verschillende pretendenten voor het prinsdom Oranje, die afstamden van Jean
van Chalon, prins van Oranje van 1393-1418, en diens echtgenote Marie des Baux.
Met de in 1533 op de Dillenburg geboren graaf Willem van Nassau was dit zelfs
in de vrouwelijke lijn niet het geval. Dr. en mevrouw Leemans geven het te velde
20 juni 1544 te Richemont gepasseerde testament van prins René (uit het Konink
lijk Huis-Archief) niet in extenso, maar verwijzen naar Knuttel, pamflet 14727 (de
tekst is overigens ook terug te vinden in Knuttel 14726).
Dit is strikt in overeenstemming met de ondertitel van hun boek om Tacquisition
de la possession réelle par le Prince' uiteen te zetten. Toch zou m.i. de opzet van
dit boek er bij gewonnen hebben, wanneer uit algemeen historisch oogpunt de gang
van zaken om het testament van René erkend te krijgen, beschreven zou zijn in de
inleiding van 68 pp., die aan de 171 pp. documenten voorafgaat.
De beste uiteenzetting in deze wordt, na de behandeling van 'Renatus Prinz von
Oranien' door F. Otto in de Allgemeine Deutsche Biographie, dl. 28, Leipzig 1889,
nog steeds gevonden bij Felix Rachfahl, Wilhelm van Oranien und der Nieder-
landisch Aufstand, 1 (Halle a. Saaie 1906), van wie de schrijvers te recht opmer
ken, dat hij juist de 'réintégrande' niet behandelt.
Overigens wil ik er hier de aandacht op vestigen, dat het testament van René van
Chalon en van andere Oranje- en Nassauvorsten terug te vinden is bij de hier te
lande heden ten dage vrijwel onbekende Johan Christian Lünig, en wel in diens
hoofdwerk Das Teutsche Reichs-Archiv, Leipzig 1713-1722, 24 banden folio met
platen, aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek (signatuur 551B1). Over dit werk
van de in 1662 in Schwalenberg (Lippe) geboren 'Stadtschreiber' van Leipzig (waar
hij in 1740 overleed) schreef Teichmann in Allgemeine Deutsche Biographie XIX,
p. 461, Leipzig 1884: 'Man bemangelt daran dasz die Abdrücke nicht immer ganz
zuverlassig sind'. Hoe zou het anders kunnen bij dit enorme werk, geput uit velerlei
landelijke en vorstelijke archieven (welke documenten Lünig wel niet alleen geco-
piëerd zal hebben)! In dl. XXIII vindt men p. 648-649 de toeslemming van Karei V
voor 'Printz Renatum von Orange, Grafen zu Nassau', om over zijn lenen zowel als
zijn erfgoederen te testeren (Brussel 14 mei 1544), terwijl het testament zelf van 'Re
natus de Chalon, von Gottes Gnaden Printz von Orange, Graff von Nassau, Vian
den, Dietz, Catzenelnbogen, Tonnere, Pontieure, Charny etc.', 20 juni 1544 in het
keizerlijk leger te Richemont ondertekend, afgedrukt is in een deel, inhoudend 'Der
andern Continuation. Zweyte Fortsetzung', pp. 458-488: 'Der IV Abteilung. Vom
Fürst- und Graflichen Hause Nassau', pp. 464-466. De confirmatio van de Keizer
van 14 juli 1540 (in het kamp voor St. Desier) is afgedrukt in 'Spicilegium Seculare'
I Th(eil) p. 650. (Het is mij niet mogelijk een rangnummer van de 24 folio-delen aan
te geven, want die nummering is niet altijd aangebracht en de indeling van het
enorme werk is onoverzichtelijk.)
In ben deze bronnenpublicatie op het spoor gekomen, toen ik het heel uitvoerige
testament van graaf Jan de Oude, door hem in 1597 op de Dillenburg gemaakt (nu
aanwezig in het Hauptstaatsarchiv Wiesbaden) wilde ontcijferen, en ik heb toen
helaas moeten vaststellen, dat de tekst bij Lünig inderdaad soms te wensen over
laat. Overigens is het van belang te weten dat men in 'Das Teutsche Reichsarchiv'
203