Voor Couperus acht H.M. het ridderkruis v. d. Ned. Leeuw te veel, doch zal zich
vereenigen, indien de Minister aan hem boven mevrouw Lapidoth de voorkeur
geeft, met een voordracht tot ridder of des gewenscht tot officier in de orde van
Oranje Nassau'2.
Op 25 augustus deelt de directeur van het Kabinet der Koningin dit standpunt, zij
het in iets gepolijster vormen, aan Goeman Borgesius mede. De minister van Bin
nenlandse Zaken heeft niet veel bedenktijd nodig, om tot een beslissing te komen:
hij laat Hélène Swarth vallen en degradeert Couperus tot officier in de orde van
Oranje Nassau. Verder kan ik eigenlijk njet gaan, is de teneur van de begeleidbrief
bij zijn nieuwe decoratievoordracht: 'Aan de heer Couperus kan, wegens zijne
groote verdienste, naar het mij voorkomt geen lagere onderscheiding dan die van
officier in de orde van Oranje Nassau worden toegekend en ik heb mij diensvolgens
veroorloofd hem thans voor die decoratie voor te dragenKoningin Emma
heeft conform dit voorstel besloten.
Een tweede probleem bleek de woonplaats van Couperus op te leveren. De 'ook
in het buitenland gewaardeerd(e)' auteur had namelijk op 23 juni van dat jaar Den
Haag verlaten voor een verblijf buiten Nederland. Op de voordracht staat aan
vankelijk 'te 's-Gravenhage': 'hij woont daar immers', meent een ambtenaar van
Binnenlandse Zaken, 'ik meen elders' noteert echter zijn collega, waarna Goeman
Borgesius eigenhandig in de marge aantekent: 'Verzoeke voor de woonplaats van
den heer Couperus nog eens te informeeren. Men zou kunnen informeeren bij
Mr. Vlielander Hein, zijn zwager, maar het moet niet blijken dat men informeert
van wegen Binnenl. Zaken'. Men is er niet uitgekomen: in het ontwerp-Koninklijk
Besluit is de woonplaats weggelaten.
Het bericht van de benoeming heeft Couperus in elk geval vrij spoedig vernomen,
getuige zijn bedankbrief van 17 september uit Dresden. Of de versierselen hem
even snel bereikt zullen hebben is niet erg waarschijnlijk, aangezien op 15 septem
ber de minister van Buitenlandse Zaken aan zijn ambtgenoot van Binnenlandse
Zaken weet te melden, dat de eretekenen met bijbehorende stukken zijn opgezonden
naar pension Nationaal in Heidelberg. Deze pleisterplaats was door de ambulante
Couperus inmiddels verwisseld voor Dresden.
Het zou tot 1923 duren, voordat het ridderkruis Nederlandse Leeuw aan Couperus
zou worden toegekend. In dat jaar werd ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag
een huldigingscomité onder voorzitterschap van Lode wijk van Deyssel opgericht,
dat ondermeer ijverde voor een koninklijke onderscheiding voor de 'prince des
poètes'3. De toenmalige minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
2 Algemeen Rijksarchief, archief Kabinet des Konings, inv. nr. 3474, exh. 25 aug.
1897 nr. 23.
3 H. van Booven, Leven en werken van Louis Couperus, p. 263-264; K. A. P. Reijnders,
Couperus bij Van Deyssel, p. 386-411.
[194]
dr. J. Th. de Visser, aangezocht als erevoorzitter van het Comité, heeft met dit
streven van harte kunnen instemmen in zijn voordracht van 29 mei 1923: 'Couperus
is inderdaad onze eerste proza-schrijver en niemand heeft voor onze reputatie op
letterkundig gebied in het buitenland zooveel gedaan als hij. Zijn werken worden
alom gelezen en vele zijn in andere talen overgezet. Wanneer voor zulk een ver
dienstelijk Nederlandsch schrijver eindelijk eens de Ned. Leeuw wordt gevraagd, is
dit waarlijk niet te veel. Ook Commandeur der Oranje-Nassau-orde zou mij goed
zijn'4.
Dit laatste heeft er voor Couperus niet ingezeten: het K.B. van 4 juni 1923 nr. 3
benoemde hem tot ridder Nederlandse Leeuw, een benoeming die getuige de teneur
van zijn dankwoord in de Haagsche Post van 23 juni door Couperus is opgevat
als een vorm van officieel eerherstel aan hemzelf en de Nederlandse letterkunde.
F. J. M. Otten
SUMMARY
Cultural policy anno 1897
In 1897 two Dutch poets, Hélène Swarth and Louis Couperus, were recommended
by the Minister of the Interior for a royal decoration. This nomination had to be
changed as a result of the personal intervention of the queen-regent: the name of
Hélène Swarth was struck off the list of candidates and Couperus received a less
important decoration. Only in 1923, a few weeks before his death, Couperus got
the high decoration for which he had been recommended in 1897.
4 Archief Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Kabinet, 1923 dossier 59.
195]