De dagorde van de Kollateraie Raden werd eensdeels bepaald door de gebeurtenis sen van het ogenblik en anderdeels door de massa ontvangen briefwisseling en memoranda van andere vorsten of van hun ambassadeurs, van de eigen gezanten48, van ondergeschikte instellingen49 en ambtenaren, en van de Staten. De meest koe rante manier om gelijk welke aangelegenheid bij de regering aanhangig te maken was evenwel het rekwest. Voornamelijk lagere instanties en partikulieren wendden zich voor steeds meer uiteenlopende aangelegenheden tot haar door middel aan dergelijke vertogen50. Zij hebben aldus zeer vele impulsen gegeven tot regerings tussenkomsten en waarschijnlijk de centralisatie in de breedte aangewakkerd. In bepaalde gevallen hebben de rekwesten zelfs aanleiding gegeven tot plakkaten51. Al deze bescheiden waren in de regel tot de Aartshertogen gericht. Zij werden door de bevoegde sekretarie onder toezicht van de raadsheer-voorzitter van State geschift en desgevallend naargelang van de behandelde materie aan één van de kollateraie Raden overgemaakt52. Het onderzoek van de problemen en de samenstelling van het dossier werden er vooraf doorgaans aan een raadsheer-verslaggever toevertrouwd55. De verslaggever liet zich daarna uitvoerig voorlichten door de intermediaire instellingen als provin ciale raden en Rekenkamers. Deze waren er op hun beurt toe verplicht de lokale autoriteiten te raadplegen, alsmede de diverse belanghebbenden54. De konklusies van de verslaggever werden goeddeels bepaald door de verslagen en adviezen van die geraadpleegde instanties. Vervolgens droeg hij zijn besluiten op de pleno-ver- gadering van de Raad voor. Zij zijn op hun beurt van doorslaggevende betekenis geweest voor de advies- of besluitvorming. Doorgaans brachten de regeringsraden enkel detail- en modaliteitswijzigingen aan ten opzichte van de intermediaire ad- Cfr. J. LEFEVRE, La correspondance des gouverneurs-généraux a I'époque Espag- nole> Archives, bibliothèques et musées de Belgique, 1950, dl. 21, blz. 33-37. 49 Cfr. briefwisseling van Raad van Vlaanderen met de regering, 1590-1602 (RAG., RvVl., nrs. 180-183, passim); briefwisseling van Rekenkamer van Brabant met regering' 1598-1609 (ARB., Rk., port. 783-791, passim). 50 Rekwesten, 1598-1609 (ARB., Audiëntie, nrs. 1891/1 - 1893/3). 51 Cfr. Geheime Raad van Alexander Farnese, 21 apr. 1588 (ARB.. Audiëntie, nr 1783/1, z.fVgl. plakkaat, 21 apr. 1588 (C. VERLINDEN en J. CRAEYBECKX, Prijzen- en lonenpolitiek in de Nederlanden in 1561 en 1588-89. Onuitgegeven adviezen ontwerpen en ordonnanties. Uitg. Kon. Commissie voor Gesch. Reeks in-8. Brussel. 1962 blz. 115-120). Bvb. apostil, 14 dec. 1596, op rekwest, z. d. (ARB.. Audiëntie, nr. 2780, z.f.); apostil- len op memorandum van gezant van hertog van Lorreinen, 22 jan 1600 (OESTER- REICHISCHES STAATSARCHIV. WENEN, Haus-, Hof- und Staatsarchiv. Betgien, Dokumente des Repertoriums P, Abteilung C, Fasz. 11. f 415). 53 Cfr. Geheime Raad aan Albert, 4 juli 1601 (ARB., Audiëntie, nr. 1898/1, z.f.); apostil, 20 juli 1599, op brief van Raad van Luxemburg aan Andries van Oostenrijk,' 20 juli 1599 (ARB., Sp. Geh. R., nr. 1398, z.f.); M. R. THIELEMANS, R. PETIT en R. BOUMANS, Invent, des archives du Conseil d'Etat, Brussel, 1954, blz. XXII. 04 Cfr. briefwisseling van Raad van Vlaanderen, 1590-1601 (RAG RvVl nrs 180-182)" ■d. van Rekenkamer van Brabant, 1598-1602 (ARB., Rk., port. 783-87); gesloten brieven aan provinciale justitieraden, 1580-1609 (ARB., Sp. Geh. R„ nrs 783-84) [182] viezen55. Niet altijd echter kon de regering weerstaan aan de druk van aanbevelin gen en van persoonlijke en familiale relaties. Het zal wel niet vermetel zijn de be noeming van Jan Richardot junior tot prelaat van de Boergondische abdij Mortau, tot bisschop van Atrecht, daarna tot lid van de Geheime Raad en tot minister resident bij de H. Stoel, en tenslotte tot aartsbisschop van Kamerijk56, toe te schrij ven aan de invloed van zijn vader de hoofd-voorzitter van de Geheime Raad. Niet enkel voor de totstandkoming van de beslissingen, maar tevens voor de uit vaardiging en de uitvoering ervan had de regering met de subalterne gezagdragers rekening te houden. De Financiënraad deed voor de verspreiding van zijn bevelen aan de officieren van domeinen en financiën geregeld een beroep op de Reken kamers57. Plakkaten en ordonnantiën werden door de hofkoeriers aan de provinciale raden bezorgd. De vorstelijke wetgeving kreeg immers pas rechtskracht, nadat zij er kennis van genomen, registratie van gedaan en ze van hun attache voorzien hadden58. Soms stelden die raden de uitvaardiging van een plakkaat uit of lichtten zij bepaalde artikels uit de regeringstekst. Normaliter traden zij dan weer in kontakt met de Geheime Raad voor nieuw overleg. In april 1596 konstateerde deze laatste, dat de Raad van Luxemburg het bijna tien jaar oude verbod aan vreemde universi teiten te gaan studeren nog altijd niet gepubliceerd had59. Overigens waren ook de oktrooien en de genadeverleningen slechts geldig na bekrachtiging in een bepaalde Rekenkamer60, respektievelijk na 'interinement' door de provinciale justitieraad 55 Cfr. minuut van apostil, 4 mei 1598 (ARB., Raad van Fin., nr. 529, z.f.) [Vgl. met bijliggende brief van Licentenkamer van Antwerpen aan Raad v. Fin., 10 apr. 1598]; apostil, 20 jan. 1600, op rekwest, z.d. (ARB., Sp. Geh. R„ nr. 175, z.f.) [Vgl. met bijliggend dossier, jan. 1600]; Raad van State aan Albert, 4 feb. 1600 (ARB., Audiëntie, nr. 625, f. 20-22). 56 V. BRANTS, Jelian Richardot. Note d'après des documents inédits sur les origines de la legation des Pays-Bas et de la nonciature du Saint Siège a Bruxelles, Le Muséon, 1891, dl. 10, blz. 97-121; ID., Jelian Richardot, évêque d'Arras, archevêque de Cambrai. Notes et documents, Analectes pour servir a l'histoire ecclésiastique de la Belgique, 1901, 2de reeks, dl. 13, blz. 385-431. - Jan Richardot jr. was de oudste zoon van de chef-president. Hij overleed in 1614. 57 Cfr. briefwisseling van Financiën met Rekenkamer van Brabant en van de Reken kamer met ontvangers, 1598-1602 (ARB., Rk., port. 783-87). 58 Cfr. Aartshertogen aan Raad van Luxemburg, 20 sept. 1599 (ARB., Audiëntie, nr. 622, f. 234); id. van Raad van Vlaanderen, 27 feb. 1601 (RAG., RvVl., nr. 181, z.f.). Zie ook R. FRUIN en H. T. COLENBRANRER, Geschiedenis der Staatsinstellingen in Ne derland tot de val der Republiek, 's-Gravenhage, 1922, blz. 64. 59 Cfr. gesloten brief aan Raad van Luxemburg, 22 apr. 1596 (ARB., Sp. Geh. R„ nr. 143, z.f.). Vgl. plakkaat, 7 feb. 1587 (ARB., Audiëntie, nr. 1146, z.f.). Zie ook Raad van Vlaanderen aan Ernst v. Oostenrijk [landvoogd in 1594], 19 feb. 1594 (ibid., nr. 202/1, z.f.). Vgl. plakkaat, 8 feb. 1594 (KONINKLIJKE BIBLITHEEK. BRUSSEL, Kostbare Werken, nr. LP 2530A). "Farnese in Financiën aan Lodewijk Verreycken [audiëncier], 4 feb. 1589 (ARB., Raad van Financiën, nr. 5, z.f.); 'Addition et esclairicissement des instructions des Finances', 27 dec. 1603 (ibid., z.f.). [183]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1973 | | pagina 12