chiefvormende lichaam al ten eigen behoeve had gemaakt, praktisch altijd kan
vinden wat hij zoekt.
Overigens, de handreiking aan de historische onderzoeker behoeft niet uitsluitend
in afzonderlijke projekten te gebeuren. Met behoud van de struktuur van de in
ventaris kan de inventarisator heel wat relevante gegevens in de beschrijving ver
werken of er aan toevoegen. Ik weet wel dat dat bij ons niet zo gebruikelijk is.
Onze inventarissen zien er strak en rechtlijnig uit. Waarom eigenlijk? Uitgebreide,
op de inhoud ingaande nota bene's zouden de overzichtelijkheid schaden. Is dat
zo? Ik vind onze inventarissen, als ik ze met buitenlandse vergelijk, uit archivistisch
oogpunt ijselijk verantwoord en akelig uniform en ik vraag mij af: zijn ze niet
al te zeer tot in onderdelen gekanoniseerd en te star en worden afwijkingen van
het geijkte patroon ik bedoel geen afwijkingen van de ordeningsprincipes
niet al te gauw met een scheel en afkeurend oog bekeken? Moet inderdaad geregeld
worden wat er in een N.B. mag en wat er niet mag? Moet er niet wat meer plaats
worden ingeruimd voor het experiment? Wat is er eigenlijk tegen om bij een bun
del kwitanties, die men in een kerkarchief ontmoet, even ten gerieve van de onder
zoeker in een N.B. te vermelden dat er zich enkele onder bevinden, die om die
en die reden van kunsthistorisch belang zijn; of bij een procesdossier in het kort
de stukken te releveren, die men daar niet in verwacht, retroacta zoals overgelegde
oorkonden, rekeningen etc.? Meneer de voorzitter, dit zijn geen stellingen, maar
vragen, die bij de eenvoudige archivaris en historicus opkomen. Laten onze ar
chieftheoretici, onze archiefideologen ze maar eens overwegen.
Tijdens de voordracht van dr. C. Dekker in de Grand Salon van Hotel des Indes.
334]
Behalve de indirekte voorlichting, die de archivaris geeft door het samenstellen
van inventarissen, is er de direkte voorlichting. Hoe gedetailleerd en van nadere
toegangen voorzien de inventaris ook is, in veel gevallen moet er toch nog een brug
geslagen worden tussen de vaak abstrakte probleemstelling van de historische on
derzoeker en de konkrete gegevens van de inventaris. Dit is bij uitstek de taak
van de archivaris. Het betekent dat hij kennis moet hebben van de huidige belang
stelling en problemen der historici. Zijn eigen vraagstelling, die veelal wordt in
gegeven door het aanwezige materiaal, blijkt in het kontakt met historici van bui
ten het archief soms in het geheel niet relevant. Hij moet daar afstand van kunnen
nemen en mee kunnen denken met soms ogenschijnlijk dwaze plannen van histo
rici. Hij moet een achtergrond hebben die verder reikt dan archivistiek, genealogie
en politieke geschiedenis. Naast een grondige kennis van de inhoud van zijn depot,
moet hij ook notie hebben van wat niet bij hem aanwezig is, hij moet kunnen
verwijzen, desgevraagd of ongevraagd. Een onderzoeker van de sociale struktuur
van 19e eeuwse dorpen zal wellicht zelf de weg weten naar bevolkingsregisters,
belastingkohieren en suksessiememories, maar niet naar de stapels vergunningen tot
het bouwen op dijken, die in de hoogheemraadschapsarchieven bewaard worden.
Men vindt hierin gegevens over de beroepen, gezinssamenstelling, aantal kamers
per huis met tekeningen en al, kortom een geweldige bron niet alleen voor beoefe
naars van de sociale geschiedenis maar ook het betreft immers het ontstaan van
de typisch 19e eeuwse lintbebouwing in de dijkdorpen voor de historisch- en
sociaal-geografen. Als zoiets niet in een N.B. in de inventaris aangegeven staat, zal
slechts een heel intelligente historicus iets achter de beschrijving 'vergunningen tot
het bouwen op dijken' zoeken. Een omdat de archivaris een zodanige intelligentie
bij historici niet bij voorbaat moet veronderstellen, zal hij zelf het initiatief moeten
nemen en zijn kennis op dit punt moeten uiten. De archivaris beschikt nu eenmaal
over een hoeveelheid informatie, waar een historische onderzoeker uit zichzelf niet
zo gauw op komt. Iemand, die het ontstaan van de gereformeerde kerk te X om
streeks 1840 wil bestuderen, zal, tien tegen één, zijn onderzoek beginnen in het
archief van die kerk, niet vermoedend dat de administratie bij de plaatselijke
Christelijke afgescheiden gemeente pas langzaam en aanvankelijk op primitieve
wijze op gang gekomen is. De faktoren en omstandigheden, die bij het ontstaan
een rol hebben gespeeld, zal hij vinden in de archieven van de hervormde kerk en
de wereldlijke overheid, maar juist niet in het archief van de gereformeerde kerk.
De archivaris is degene, die zo'n onderzoek in goede banen kan leiden, tenminste
als hij niet alleen maar inventariseert, want dan zal ook hij niet veel van de on
derlinge kerkelijke verhoudingen in een bepaalde tijd te melden hebben. Bij grote
archieven is specialisatie mogelijk: archivarissen, die inventariseren, naast archi
varissen, die voorlichting geven; maar daarbij dient men wel te bedenken dat een
bepaalde kennis alleen maar door het inventariseren verkregen kan worden. De
voorlichtende taak zou verlicht kunnen worden door het samenstellen van lei
draden, waarin primaire aanwijzingen aan beginners worden verstrekt. Zo bestaat
er een leidraad voor genealogisch onderzoek op de derde afdeling van het alge
meen rijksarchief. Daarvan zouden er stapels op de studiezaal moeten liggen en hij
335