een gering deel archivistisch bepaald. Een beperkte kennis van de archiefstrukturen
is niet voldoende, als hij de probleemstelling van de onderzoekers niet begrijpt.
De archivaris is geen aanwijzer van nummertjes, maar hij moet mee kunnen denken
met de archiefbezoeker, hij moet zich kunnen inleven in diens problematiek, een
problematiek die historisch bepaald is. De twee genoemde aspekten van het werk
van de archivaris, het inventariseren en het geven van voorlichting, liggen in el-
kaars verlengde. Men inventariseert met als doel dat het archief gebruikt kan wor
den. Het inventariseren is op indirekte wijze voorlichting verstrekken. Uit deze
konstatering vloeit als vanzelf het probleem voort: in hoeverre moet de inventaris
rekening houden met de gebruiker? Een oud probleem, ik weet het! Een reeds lang
opgelost probleem, ik ben er van overtuigd, maar desondanks doemt het telkens
weer in nieuwe vormen voor de archivaris op.
Wij kennen in ons land de beknopte inventaris, gebaseerd op de struktuur van het
archief, zoals die voorkomt uit de werking van de administratie die het archief
heeft gevormd. Van de beginselen, die hieraan ten grondslag liggen en waaraan
Uw vereniging meneer de voorzitter zoveel heeft bijgedragen, mogen we,
geloof ik, nooit afstand doen. Vorige maand nog werd ik daar sterk bij bepaald,
toen ik een bezoek bracht aan het ook uit internationaal oogpunt zo gewichtige
archief van de Uniteit der Evang. Broedergemeenten te Hernhut in de Duitse
Demokratische Republiek. De oude broeder Trager een mager, iets gebogen
mannetje in een stofjas, kijkend over zijn brilletje, staande op een laddertje en
zéér deskundig, kortom het prototype van de archivaris! was verrast toen ik
hem vertelde, dat het 250 m grote archief van de Hernhutter Broedergemeente te
Zeist door het rijksarchief in Utrecht in bewaring was genomen. Maar niet hele
maal gerust vroeg hij: Hoe wordt dat nu geïnventariseerd? Omdat ik daar zelf
nog niet zo'n duidelijk inzicht in had, begon ik een ingewikkeld en vrij stuntelig
verhaal, maar hij viel mij in de rede: doet u het nog volgens de regels van Muller,
Feith en Fruin? Op mijn volmondig: ja, repliceerde hij: Ah, das wird schön sein!
Hier sprak de echte archivaris. De historische onderzoeker van zijn kant heeft aan
onze beknopte inventaris soms bar weinig. De inventaris-Hingman van de gra
felijke leen- en registerkamer van Holland somt alle delen en banden van dit
prachtige archief op, maar de inhoud van de registers blijft desondanks voor de
historicus volslagen ontoegankelijk. Een gedeelte van dit archief is ook door Van
Riemsdijk beschreven. Hij gaat meer analytisch te werk, zegt iets over het uiterlijk
van de delen, het aantal katernen, het aantal folio's, de verschillende schrijf handen
en geeft globaal de inhoud: zoveel oorkonden over Kennemerland, zoveel over
Henegouwen, over die en die periode. De historische onderzoeker, die bronnen op
spoort naar aanleiding van een bepaalde probleemstelling, kan ook met deze be
schrijving in eerste instantie weinig uitrichten. Hij kan dat wèl met Kruisheers
overzicht van Leenkamer la. In een bijlage bij zijn studie over de registers van
Pieter van Leiden in het Archievenblad van 1968 heeft Kruisheer van alle oor
konden, die in het z.g. papieren cartularium zijn opgenomen, behalve de datum
ook een korte aanduiding van de inhoud gegeven. Die aanduiding neemt een halve
330]
regel tot hoogstens twee regels in beslag, bijv.: Jan van Schenge verklaart in leisting
te gaan; De graaf doet uitspraak in een geschil over het dijksonderhoud van Schou
wen; Hendrik van de Lek verkoopt zijn goederen in en bij Delft aan de graaf.
Kruisheer moet de term 'aanduiding' bewust hebben gekozen, omdat hij niet pre
tendeert formele regesten te geven. Het samenstellen van regestenlijsten is inder
daad een andere mogelijkheid om de kloof van de beknopte inventaris naar de
historische onderzoeker te overbruggen. Het publiceren van oorkonden van een
bepaald persoon of met betrekking tot een bepaald gebied, in regestvorm, is een
oud gebruik, ik behoef maar aan de namen van Böhmer, Potthast en Jaffé te her
inneren. Regestenlijsten als bijlagen bij archiefinventarissen zijn voornamelijk door
de Utrechtse archivaris Muller geïntroduceerd. Enerzijds waren zij bedoeld als
kompensatie aan de historische onderzoeker voor het prijsgeven van de 'chrono
logische lijsten', de eindprodukten van de inventarisatie omstreeks het midden van
de 19e eeuw; en anderzijds vormden zij een eerste fase in de realisering van Mul-
lers plan, dat grotendeels een hersenschim zou blijven: een Utrechts oorkonden-
boek tot 1528.
Gepropageerd in 72 en volgende van de Handleiding behorend overigens tot
dat gedeelte van de Handleiding dat volgens Heeringa nooit geschreven had mogen
worden werd het klassieke regest, dat zeer sterk de nadruk legde op de formu
lering van de rechtshandeling, dat uit één zin moest bestaan en waarin zelfs het
plaatsen van leestekens allengs aan regels werd gebonden, decenniën lang door
menig inventarisator verwenst. Vele uren werden eraan besteed en over de vraag,
of het rendement van die arbeid navenant is, is op zijn minst diskussie denkbaar.
Voor veel historische onderzoekers is de lange zin in gekunsteld Nederlands met
handhaving van de oorspronkelijke schrijfwijze in eigennamen, niet zelden ondui
delijk. Het gebruik van onnodige archaïsche termen en woordvormen werkt storend,
maar schijnt onuitroeibaar. Zelfs kollega's, die recentelijk de archiefschool be
zochten, krijgen liever goederen in leen 'bij dode hunner moei', dan 'na het over
lijden van hun tante'. Het regest is noodzakelijkerwijs onvolledig, maar de keuze
tussen datgene wat traditioneel wordt opgenomen en wat wordt weggelaten, wordt
nog steeds bepaald door de rechtshistorische en institutionele belangstelling van
de generatie Muller, Feith en Fruin. De ekonomisch-historicus zou veel hebben
aan de vermelding van geldsbedragen van koop, verkoop, pacht, cijns etc., maar
hij zal ze in regesten niet veel tegenkomen. De historisch-geograaf moet het in vele
gevallen hebben var, de belendingen, die de oorkonden meestal zo uitvoerig weer
geven, maar in de regesten zoekt hij ze tevergeefs. De sociaal-historicus, die een
studie maakte over de sociale achtergrond van stadsmagistraten, zoekt zoveel mo
gelijk namen van schepenen. De oorkonden staan er vol van, maar de regesten
geven prozaïsch: Schepenen van Utrecht oorkondenVoor al deze onder
zoekers van nu schiet het klassieke regest te kort, terwijl omgekeerd voor de kleur
van de zegelwas, die zo trouw wordt beschreven, niemand meer belangstelling heeft.
De enige, die het kan interesseren, de diplomaticus, zal toch altijd de stukken zelf
ter hand nemen. Ook overbodig is verantwoording van de datum in de bewoor-
[331]