De archivaris en de historische wetenschap door dr. C. Dekker Ruim honderd jaar geleden, op 16 april 1872 promoveerde Samuel Muller aan de leidse universiteit bij Robert Fruin op een dissertatie over de 'Mare clausum'. Wij nederlanders zijn onder aanvoering van Hugo de Groot altijd pleitbezorgers ge weest voor de 'Mare liberum'. Ik moge U uitnodigen tot een vrije en actieve deelneming aan deze studiedagen, al zal de voorzitter wel eens gedwongen zijn de zee af te sluiten om de dagindeling te redden. Morgenvroeg na de koffiepauze, worden de sluizen breed opengezet en kunnen aspecten, die in de korte gedachtenwisselingen nu niet aan bod komen, aan de orde worden gesteld. Laten we nu beginnen. Er is bericht van verhindering ontvangen van de heer Berends, die voorzitter is van de S.O.D. en vandaag aan examens moest deelnemen. Dan geef ik nu graag het woord aan dr. Dekker van het Rijksarchief in Utrecht die zal spreken over de archivaris en de historische wetenschap. 328 Het is nog maar goed 20 jaar geleden meneer de voorzitter, geachte aanwezi- gen dat Graswinckel bij het 60-jarig bestaan van de Vereniging van Archiva rissen in Nederland zijn befaamde rede Hercules op de tweesprong? uitsprak. Wat moest de archivaris doen? Traditiegetrouw zijn aandacht blijven wijden aan de oude archieven van praktisch uitsluitend historische waarde óf zich voortaan in hoofdzaak bezighouden met de papierlawine van de 19e en 20e eeuwse administra ties en de daarmee verband houdende problematieken van de verhouding tot de registratuur, de vernietiging, etc.? Graswinckels konklusie: het ene doen, maar het andere niet nalaten, was de enige juiste, maar de nieuwe, laat ons zeggen, admini stratieve dimensie, die ons vak daardoor kreeg, was zo geprononceerd dat Gras winckels engelse ambtgenoot Jenkinson zelfs sprak van a new profession. Dit alles lijkt lang geleden. De jongere generatie heeft dit 'nieuwe beroep' bewust gekozen, is er in opgeleid en is er mee vertrouwd dat het archief naast een historisch en een juridisch ook een administratief belang dient, dat het archief zowel een weten schappelijke instelling is als tot op zekere hoogte een verlengstuk van de admini stratie. Ik dacht dat niemand dit meer in twijfel trok. Het tijdperk, dat het archief liet eindigen in 1813, is voorgoed voorbij. Dat het administratieve aspekt ik weet het, deze term is niet nauwkeurig, maar u begrijpt wat ik bedoel in de afgelopen 20 jaar sterk is benadrukt, is vanzelfsprekend. Het was noodzakelijk er bij de archivarissen in te hameren, dat het beheer en de bewerking van de onaf zienbare massa recente archivalia, zowel als het verstrekken van inlichtingen daaruit ten behoeve van de administraties, die ze hadden geproduceerd, andere eisen stelde dan de oude archieven. De Vereniging, meneer de voorzitter, heeft daar zeker het hare ruimschoots toe bijgedragen, al heeft ook de waarschuwing ik denk aan Van Buijtenens rede gnoothé seauton in 1966 om. de tweesprong eenmaal gepas seerd, niet blindelings in één richting door te hollen, niet ontbroken. Ik geloof dat het thans de tijd is om ons weer eens te bezinnen op de relatie tussen de archi varis en de historische wetenschap - nu! Er zijn weinig beroepen waar men zozeer met de historie te maken krijgt als bij dat van archivaris. Iedere archivaris, of hij nu historicus is of jurist of geen van beiden, moet voor het samenstellen van een inventaris archivistische èn historische kennis bezitten. Zelfs als hij zich uitsluitend bezighoudt met inventariseren, doet hij aan historisch onderzoek. De voorlichting die hij moet geven, is slechts voor [329]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 5