Prof. Schöffer wil liever niet op de laatste dramatische opmerking ingaan. Wel wil hij iets zeggen over de door de heer Schimmel genoemde projecten, die tussen de universiteit en het archief in onderlinge afspraak vaak tot stand komen en tot al lerlei resultaten kunnen leiden, bijv. in de vorm van publicaties. Prof. Schöffer noemt MacKinsy, omdat via diens planning het de bedoeling is, dat de universi teiten projecten gaan formuleren en binnen de secties geschiedenis in het land zijn al besprekingen in die geest aan de gang, waarbij bijv. projecten worden genoemd (o.a. de financiële belastingproblemen uit de 16e en 17e eeuw). Als die formu lering tot stand is gekomen, dan komt er vanzelf meer samenwerking tussen archie ven en universiteiten, omdat de universiteiten dan alleen gerichte projecten op zich nemen en steeds de problemen van deelgebieden ter spraken komen, die weer onderwerpen voor de studenten opleveren. Er is alles bijeen toch wel hoop, dat dit alles in de toekomst nog wat sterker ontwikkeld zal worden. Dr. Schimmel blijft dan toch wel zitten met de opvatting van prof. Schöffer over de keuzemogelijkheid, die wij de student toch moeten blijven bieden. Het is wel een wat liberale opvatting. De spreker ziet een discrepantie tussen deze opvatting en die van MacKinsy. Prof. Schöffer spreekt in dit verband van een compromis, waarbij aan beide par tijen een kans geboden moet blijven. Het is echter best mogelijk, dat anderen zeg gen: wij moeten nu eens af van dat liberale gedoe. Wij zeggen de studenten ge woon: U hebt de keuze tussen deze twee of drie onderwerpen en U maakt daar maar een scriptie over. Voor een aantal studenten is dit wel erg gemakkelijk. Dr. Dekker gaat nog even in op de samenwerking tussen het archief en de univer siteit van Nijmegen ten aanzien van scripties. Die samenwerking is ook in Utrecht, met name voor wat de middeleeuwse sektie betreft, goed, evenals in Amsterdam. Dat zijn juist de plaatsen waar de archivaris zich in de universitaire wereld heeft binnengedrongen. De spreker ziet het nog niet zo zitten, wat prof. Schöffer denkt als oplossing, dat het huidige wetenschappelijke personeel van de universiteit ar- chiefkunde gaat geven. Hij heeft daar niet zoveel vertrouwen in. Prof. Schöffer: Wij kunnen momenteel geen uitbreiding van personeel krijgen, maar hopen, dat er onder het wetenschappelijk personeel van de universiteit mensen zijn, die in staat zullen blijken te zijn om zich in de archiefkunde voldoende te verdiepen, natuurlijk in samenwerking met de archivarissen en andere deskundigen om dit op te vangen. Dr. Van Hoboken reageert op de laatste opmerking van de heer Schimmel, dat wij in de uitverkoop afgeprijsd liggen. Hij beluistert daarin een archivistisch pessi misme, dat hij heel gevaarlijk vindt. Als collega Schimmel bedoelt, dat er voor het archiefwezen meer geld moet komen en meer personeel, veel meer gebouwen enz., dan is spreker het volkomen met hem eens. Spreker gelooft echter, dat wanneer wij al te pessimistische geluiden laten horen, wij op de verkeerde weg zijn. Hij herinnert aan een woord van Huizinga, die in het slot van het voorwoord op de [410] tweede druk van zijn boek 'In de schaduwen van morgen' reageert op de kritiek dat hij een pessimist zou zijn met de woorden: 'Ik heb hierop slechts één antwoord: ik ben een optimist.' De spreker hoopt dat wij dat allemaal ook zullen kunnen zeggen. Mr. Ribberink meent, dat wij er toch altijd zelf nog bij zijn. Dr. Schimmel reageert, dat hij toch ook wel optimistisch gestemd is. Wij moeten alctief blijven. De heer Masselink wil een praktische vraag stellen: Verliest men bij de discussie niet uit het oog, dat er een nieuwe archiefwet is en dat wij naar een nieuwe organi satie van het archiefwezen toegaan? Wat verlangen wij eigenlijk van de archivaris? Moet dat een all-round opgeleid man zijn voor alle functies, die denkbaar zijn? Of is er ruimte voor een beperktere opleiding, een beperktere algemene taakvervul ling met daarnaast specialismen? Mr. Ketelaar antwoord hierop, dat de vraag in de docentenvergadering van de rijks archiefschool al vaker aan de orde geweest is of men zowel in de opleiding tot middelbaar als hoger archiefambtenaar na een zwaar gemeenschappelijk basispak ket toch meer ruimte zou moeten open laten voor verder gaande specialisatie. De rijks archiefschool is voor de opleiding tot een zekere afgeronde vorm geko men, zo dat er wel enige ruimte open is voor verdergaande specialisatie, afgestemd op de behoeften van het archiefwezen. De heer Masselink denkt dat een oplossing gezocht zou kunnen worden in de vorm van een betere taakverdeling. Dr. Pirenne: Het is moeilijk om hierover nog verder te discussiëren. Er zal aan specialisatie wel niet te ontkomen zijn en dat is alleen maar goed als het gaat ten profijte van een betere behartiging van de wetenschapsbeoefening door de ar chieven, want waar werken we anders voor. Mr. Ribberink: We werken voor de gemeenschap. Dr. Pirenne: Ja, maar wie is die gemeenschap? Mr. Ribberink: Het Nederlandse volk. Dr. Pirenne: Akkoord, maar dat zijn toch slechts woorden. De visboer komt nog steeds niet bij ons om een wetenschappelijke opdracht. Mr. Ribberink: Hij komt z'n familie uitzoeken, of hij zoekt naar zijn recht van overpad en het is evengoed een klant, die als Nederlands staatsburger recht heeft op een beroep op de wet. Dr. Pirenne: Ja natuurlijk, maar dan zijn de visboeren in Den Haag misschien beter ontwikkeld dan in Den Bosch. De voorzitter: Ik wil deze studiedagen thans sluiten. Uit de discussie is wel ge- [411

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 46