ventarisatie, die zijn hoogtepunt vond in de inventarisatie-Vermeulen van Utrechtse archieven, heeft Muller aanleiding gegeven orn samen met Fruin en Feith een Handleiding te schrijven voor het ordenen en beschrijven van archieven. De naam Vermeulen wordt veel te weinig gehoord in dit verband. Wij springen altijd direct over op de Handleiding van Muller, Feith en Fruin. Maar men vergeet dan eigen lijk welke geschiedenis daaraan vooraf is gegaan en dat dit het werk is van Ver meulen. In die tijd is er veel discussie geweest bij de Handleiding over de vraag: Wat moet nu inhoudelijk in de inventaris aanwezig zijn. Spreker meent, dat er in onze Handleiding veel meer staat over wat er zoal in N.B.'s moet worden vermeld. Sprekers vraag aan het forum is de volgende: Wat ziet u voor verschillen tussen de klassieke inventaris laten wij het houden op Muller en de inventaris, waar de heer Dekker naar toe zou willen èn de analystische inven taris waarover ook nogal eens gesproken wordt. Mr. Ribberink: De term analystische inventaris is vaag. Het is veel meer een aan wijzing van de richting, waarover verschillende sprekers het deze dagen gehad heb ben. Zij kunnen het volkomen met collega Dekker eens zijn, dat de klassieke in ventaris, die ik net als collega Mentink een helder instrument wil laten blijven, aangevuld moet worden met allerlei inhoudelijke informatie. Daarop zal nog ge studeerd moeten worden. Die studie, die gedeeltelijk al gepleegd is door de vraag tekens, die de heer Dekker terecht stelde bij het maken van regesten, wordt ook gepleegd bij de indicering van notariële archieven en moet nog gepleegd worden voor de zaaksgewijze toelichtingen, analyses e.d. Drs. Bordewijk acht het juist, dat ook de naam van Vermeulen gevallen is: We zijn als archivarissen misschien wel te veel in één bepaalde richting gegaan in de geest van het ligt allemaal vast en als je het anders doet dan kom je in strijd met bepaalde opvattingen. Spreker acht het boekje over de archiefterminologie volledig achter haald, omdat het geheel voorbij gaat aan allerlei in deze moderne tijd aanvaarde termen. Dr. Pirenne wijst erop, dat wij eigenlijk al vooruitlopen op de studiedagen van 1973, die over de inventarisatie zullen handelen, vooral met betrekking tot de toe vloed van nieuwe archieven. Past bij de inventarisatie van deze moderne archieven nog het oude stramien? Volgend jaar komt de heer Mentink met een uitgave als docent van de rijks archiefschool en wordt ook een uitvoerige publikatie verwacht van Dr. Formsma in de eerste aflevering 1973 van het Nederlands Archievenblad. Drs. Van Albada stelt vervolgens een ander onderwerp aan de orde. Hij vraagt naar de research taak van de archieven en van de universiteit. Concreet wil hij we ten: waar blijft het geld, dat daarin wordt gestopt en welke compensatie ontvangt het archief voor het feit, dat dit een groot deel van de onderwijstaak van de uni versiteit overneemt, doordat de archieven de doctoraal studenten toegeschoven krijgen. Prof. Schöffer. Daar protesteer ik toch wel tegen, alsof de universiteiten het hele- [408] maal afschuiven op het archief. Maar er is wat anders. Spreker vindt het een beetje onrechtvaardig tegenover prof. Slicher, dat hij niet over research gesproken heeft. Prof. Schöffer zelf heeft daar wat minder over gesproken, omdat het onderwerp anders lag. Hij heeft het meer gehad over de vier Posthumusjaren en meer op de algemene vorming de nadruk gelegd dan op de research. De vraag is hoe de gelden besteed worden, die worden in hoofdzaak besteed aan de taakstelling van de halve tijd voor onderzoek. Daarnaast zijn er projecten van onderzoek, die door Z.W.O. worden gesteund. De publicatie is een probleem. Behalve de tijdschriften is er geen lopende gemakkelijke mogelijkheid voor publicaties. Er wordt dus verwacht, dat op de universiteit voor de helft van de tijd het staat in de taakomschrijving van elke wetenschappelijke medewerker van de universiteit en ook in die der hoogle raren aan het onderzoek wordt gedaan. Dat dit te wensen overlaat ligt niet aan de last van het onderwijs, maar aan allerlei andere problemen, die vaak per soonlijk liggen. Sommigen komen gewoon niet tot een onderzoek of komen niet klaar met hun onderzoek omdat ze te perfectionistisch zijn. Men kan dus stellen, dat binnen de universiteit verwacht wordt dat men aan onderzoek doet. En het is gelukkig, wanneer men om zich heen ook constateert, dat men aan onderzoek bezig is. Drs. Bordewijk wil toch nog wijzen op een ander aspekt. Hij denkt aan het project Grote Raad. Spreker meent, dat er aan de universiteiten een boel mankracht en tijd en geld beschikbaar is. Wij zouden als archivarissen onze inventarissen wat aan gevuld willen zien. Maar dat is nu juist iets voor de samenwerking tussen de ar chieven en universiteiten. Soms is er van die samenwerking al sprake, maar het gebeurt nog veel te weinig. De inschakeling van studenten bij projecten op archie ven kan toch indien goed begeleid ook nuttig zijn voor de studenten zelf. Dr. Pirenne: Dat is zo ongeveer de oplossing, zoals deze in België wordt nage streefd Dr. Schimmel vertelt, dat er in Nijmegen duidelijke afspraken gemaakt zijn met hoogleraren, waarbij de archivaris gemachtigd is om na overleg met de student zelf scriptie-onderwerpen te bepalen, welke onderwerpen later door de hoogleraren worden aanvaard. Daarnaast zijn er een aantal samenwerkingsprojecten ontstaan tussen het rechtshistorisch instituut en de sectie geschiedenis, die de terreinen van onderzoek bepalen. Die mogelijkheden liggen er natuurlijk ook bij andere univer siteiten. Spreker weet, dat het vaak alleen op persoonlijke basis gerealiseerd kan worden en dat is toch wel te betreuren. De tweede opmerking van de heer Schimmel is een reaktie op de woorden van mr. Ribberink: Wij moeten onszelf verkopen, anders worden wij verkocht. Daarna heeft de heer Ribberink dat toch wel wat beperkt, maar spreker heeft toch wel beluisterd, dat wij archivarissen wel proberen om heel ver te springen, maar dat gewoon niet kunnen, omdat we geen middelen hebben. De vraag van dr. Schimmel aan het fo rum is: Wij moeten onszelf verkopen, anders worden wij verkocht. Realiseert U zich dat wij op dit moment al in de uitverkoop liggen en afgeprijsd zijn? [409]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 45