gen van het Historisch Genootschap door historici wordt uitgeslagen over archief publicaties. Het bedoelde stuk, dat de inventarisator maakt is als publicatie in die Bijdragen zeker waardevol, omdat dan naar buiten gebracht wordt wat de in ventarisator allemaal gedaan heeft en bovendien wat de historische onderzoeker met dat werk kan doen. Alleen maar publiceren van de inventaris is te weinig. Prof. Schöffer denkt toch wel aan vermelding van wat de heer Ketelaar bedoelt in het stuk zelf, dus in de inventaris. Dat is van meer belang dan een eenmalige vermelding in een tijdschrift als aankondiging. Bij de redaktie van het Tijdschrift voor Geschiedenis, aan wie de inventarissen vaak worden toegezonden, zit men er wel mee. Wat moet je er mee, zo vraagt men zich af. Spreker is van mening, dat de informatie, waarom het hier gaat, beter in de inventaris zelf en dan liever in de inleiding of als bijlage gepubliceerd wordt. Anders worden de aankondigingen gewoon verstopt. Mr. Ketelaar: Maar op die wijze komt U toch maar aan Uw scriptie-onderwerpen! Prof. Schöffer: Dat ben ik met U eens. De Kroniek, die in de Bijdragen en Mede delingen voorkomt bevalt mij echter niet zo heel erg. Daarin staat willekeurig zo nu en dan eens een inventaris in aangekondigd. Het bestaan van die inventaris vergeet je echter, of je stopt het weg of je neemt later de Kroniek nog eens door. Erg handig is dit niet. Drs. Mentink: Er is gesproken over het befaamde N.B., dat de heer Dekker ter sprake heeft gebracht. Spreker wordt zonder het te willen eigenlijk door de dis cussie min of meer uitgedaagd, met name door het feit, dat de heer Bordewijk noemde, nl. dat hij ook nog docent is aan de rijks archiefschool. Dat ben ik toe vallig ook. En dan moet er hier maar een onenigheid, die wij hebben, maar naar buiten treden, dat kan nu eenmaal niet anders. Dr. Pirenne: Moet ik de politie roepen? Drs. Mentink: Neen, maar ik wil hier wel heel duidelijk iets zeggen. We hebben de Handleiding van Muller, Feith en Fruin en daarin wordt ons gezegd, dat elk ar chief anders is. Dat betekent, dat ook elke inventarisatie van een archief anders moet zijn. En daar hebben wij ons tot op heden wel bij bevonden. Als docent aan de rijks archiefschool voel ik mij daar echter niet meer wel bij. Want wat wij voor ons krijgen is nu zo langzamerhand zo verscheiden geworden, dat zelfs de ene inventaris van een soort archief niet meer op een andere inventaris van hetzelfde soort archief lijkt. Dat gaat te ver. De voorzitter heeft gelijk, dat dat hier niet ter sprake is, maar de spreker wil wel zeggen en dat is dan één van de weinige punten waarop de spreker het met de heer Ribberink eens is dat in de inventaris moet worden weergegeven zo helder en doorzichtig mogelijk wat voor een goed begrip van de opbouw van het archief nodig is, maar laten wij er dan ook over spreken wat er precies in die N.B.'s vermeld moet worden en wat niet. Spreker is het met de heer Ketelaar eens, dat wanneer er iets inhoudelijks gezegd moet wor den, dan moet de archivaris dat niet in de inventaris doen, maar elders. Men heeft het goed begrepen dat spreker er dus een andere mening op na houdt dan de heren Bordewijk en Dekker. [406] Dr. Dekker valt collega Mentink allereerst bij als hij beweert, dat er van gelijksoor tige archieven totaal verschillende inventarissen komen. Dat is natuurlijk onzin: We krijgen nu zo langzamerhand de notariële archieven van na 1842 overgedragen, en wanneer ieder archief die nu op eigen manier aan het ordenen gaat en ook de ar chieven van de rechtbanken van eerste aanleg op zijn eigen manier gaat beschrijven, dat kan natuurlijk niet, want die archieven zijn allemaal hetzelfde. Daar moet één inventaris van komen, die door anderen overgeschreven kan worden en aangepast aan de eigen collectie. Daar komt bij en dat geldt minder voor de 19e eeuwse archieven, vooral voor die uniforme archieven, die de spreker zojuist noemde dat bij familie- en kerkarchieven zoveel stukken zijn, die onder een verzamelnum- mer voorkomen, die je daarin niet verwacht. Spreker vindt dat deze stukken ner gens anders dan onder het betreffende nummer gespecificeerd moeten worden. De heer Ketelaar stelt, dat er nog iets apart aan de inventaris moet worden toege voegd, en daar gaat de spreker geheel mee akkoord, maar hij is alleen maar bang, dat ondanks dat toch de kleine incidentele bijzonderheden verdwijnen. De heer Van Emstede stelt aan de orde, dat er tot nog toe praktisch alleen over de rijksarchieven is gesproken. Over de regionale en plaatselijke archieven is er daarentegen bijzonder weinig gezegd. De teneur van het congres is volgens spreker, dat er een kloof bestaat tussen de universitaire wereld en de archiefwereld. Hij is van mening dat de archiefwereld nog te veel afwacht en stelt voor om bij het ge reedkomen van een inventaris aan te geven welke mogelijkheden het betreffende archief kan opleveren voor scripties voor een candidaats- of doctoraal examen of misschien zelfs voor een dissertatie. Aan het forum stelt spreker de vraag of het geen aanbeveling verdient, dat er bij het verschijnen van een inventaris exact wordt opgegeven aan de dichtstbijzijnde universiteit, welk materiaal er voorhanden is en voor welk soort scripties dat materiaal bruikbaar is. Prof. Schöffer: Dit is een goed voorstel. Zo'n rapport kan aan de betreffende fa culteit worden toegezonden. Het is ook praktisch om het aan de universiteit in de nabijheid te zenden. Een belangrijk ding voor de studenten is, dat zij niet allemaal naar Den Haag of naar Groningen worden gestuurd. Dr. Wijffels vraagt prof. Schöffer naar aanleiding van zijn woorden over inventa rissen met degelijke inleidingen, die zouden kunnen gelden als scriptie, met name als doctoraatsverhandeling. Is dat een wens, of een plan of al werkelijkheid? Zijn er al van dit soort inventarissen met inleidingen als scriptie aanvaard? Prof. Schöffer bevestigt dit, maar is niet op de hoogte van gevallen, waarin een dergelijke inventaris als doctoraalscriptie werd geaccepteerd. Mr. Ketelaar vult aan, dat er in Nijmegen twee gevallen geweest zijn waarbij in onderlinge afspraak tussen de sectie geschiedenis en de archiefschool, de inleiding op de inventaris als werkstuk voor het archiefexamen tegelijk gold als hoofdscriptie voor het doctoraal examen. De heer Van Meerendonk heeft nooit geweten, dat dit symposium zoveel stof zou opleveren voor de studiedagen van volgend jaar. Dat is verheugend. De klassieke in- [407]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 44