woordigd via het College van instellingshoofden van de wetenschappelijke inrich
tingen. De archivarissen hebben dus overal bindingen met de historisch-weten-
schappelijke wereld. En zo wordt het mogelijk, dat de archivarissen in België een
colloquium houden en heel gemakkelijk medewerking ontvangen van de univer
siteiten. Het feit, dat men in België aan historisch-wetenschappelijk werk doet
heeft ook goede gevolgen voor het archiefwerk zelf en voor hen, die in het archief
komen werken. De keuze van onderwerpen kan immers worden beoordeeld. De
vraag, die vanmorgen gesteld is, of 500 a 600 studenten wel voldoende bij hun
onderzoek gevolgd kunnen worden een kwestie waarover prof. Schöffer zijn
twijffels heeft kan voor België als volgt worden beantwoord: in België worden
middels 14 licentiaten en doctorandi 750 studenten door alle archiefdepots gehol
pen. Er wordt bovendien in België praktisch geen verhandeling of scriptie gemaakt
zonder dat er archiefwerk mee gemoeid is. Dit geldt ook voor de wetenschappe
lijke briefwisseling: wanneer uit het buitenland een vraagt komt over een bepaald
onderwerp, dan geeft men die aan de persoon die gespecialiseerd is in dat domein.
Bij de mondelinge vragen is het al precies zo: de leeszalen in België worden gepre
sideerd door een archivaris, zodanig, dat er dagelijks ongeveer vijftien archivaris
sen ter beschikking staan van de bezoekers. Verder is er de programmering van het
archiefwerk: Wij hebben onze antennes in de wetenschappelijke wereld, wij weten
op welke archieven het onderzoek toegespitst wordt of toegespitst is en wij kunnen
via de tijdgeving, de inventarisatie van een bepaald fonds, dat nu belangstelling
wekt van professoren en studenten aandacht geven.
Dr. Pirenne was al op de hoogte van deze gunstige ontwikkeling en prijst de Bel
gische collegae gelukkig met de gevonden oplossing.
Dr. Van Hoboken heeft met belangstelling naar de woorden van collega Wijffels
geluisterd, maar vraagt zich toch wel af hoe het werk van archiefambtenaren moet
worden verdeeld. Hij denkt aan de dagelijkse aangename en minder aangename
taken. Er moeten brieven worden beantwoord, bezoekers worden geholpen, er
moet aan acquisitie van archieven worden gedaan, er moet op uit getrokken wor
den om archieven te verwerven, er moet een archiefbeheer gedaan worden enz.
En daarnaast heb je dan dat wetenschappelijke werk, waarvoor je rustig de tijd
moet hebben. Het is mogelijk bepaalde mensen voor het wetenschappelijk werk
vrij te stellen of aan iedereen te zeggen, dat hij of zij een steentje moet bijdragen
aan het dagelijkse werk. Er mag niet gediscrimineerd worden. Het mooie werk is
niet voor enkelen. Spreker realiseert zich echter wel, dat wanneer je de ambtenaren
van hoog tot laag belast met een deel van de dagelijkse taken, er voor inventarisatie
of archiefonderzoek gewoon geen tijd meer is. Daar kan men soms door een
verdeling van bepaalde dagelijkse taken wel eens iets aan doen. Eigenlijk zijn wij
allemaal een beetje dat schaap met vijf poten. Voor een chartermeester, die later
leiding zal moeten geven, acht spreker het uiterst nuttig, dat hij met alle onderdelen
van het dagelijkse werk kontakt gehad heeft: bijv. dat hij op de studiezaal gezeten
heeft, dat hij geoefend wordt in de omgang met het publiek, dat hij brieven be
antwoordt, van de eenvoudigste af tot de moeilijkste toe en dat hij er eens op uit-
[400]
gaat om een archief te inspekteren of de overdracht van een archief te regelen.
De vraag van spreker is: moet men ambtenaren vrijstellen voor wetenschappelijk
onderzoek of zoals in Amsterdam en met alle bezwaren die er aan verbonden
zijn iedereen zijn aandeel geven in het dagelijkse werk en daarnaast zoveel
mogelijk wetenschappelijk werk laten doen.
Prof. Schöffer: De wetenschappelijke staf bij de universiteit klaagt met minder
recht dan de archivaris overigens dat hij overbelast wordt met onderwijs en
geen tijd heeft voor onderzoek. Wij moeten tot een oplossing komen door echt
een bepaalde tijd voor onderzoek te reserveren. Die tijd moet je kunnen garanderen.
Er zou met name gedacht kunnen worden aan de oplossing, dat in ieder geval een
trimester vrijstelling van onderwijs gegeven wordt aan het wetenschappelijk per
soneel. Misschien is hier voor de archivaris ook aan te denken. Het is van het
grootste belang, dat er een bepaalde tijd apart gehouden wordt voor onderzoek.
De archivaris wordt op die manier gedwongen om onderzoek te doen en te laten
doen.
Mr. Ribberink vindt, dat het hier om een essentieel probleem gaat. Wij zijn inge
huurd om de archiefwet uit te voeren en dat in een maatschappij die zich ont
wikkelt in een steeds grotere specialisatie van het overheidsapparaat, een ontwik
keling die wijst in de richting van snellere overdrachtstermijnen, het steeds meer
op gaan treden van de openbare archiefbewaarplaatsen ook ten behoeve van
de overheid als centraal documentatiecentrum. De mogelijkheid van de burger
tot inspraak wordt door de steeds gecompliceerder wordende problematiek in
onze maatschappij en de bureaucratie meer en meer illusoir. Om hier aan
iets te doen moet men o.a. denken aan de mogelijkheid van snellere overdracht
van archieven, het plaatsen van het relevante materiaal in de openbare archief
bewaarplaatsen.
Dr. Pirenne onderbreekt de algemene rijksarchivaris en vraagt hem of hij zich wil
beperken tot de vraagstelling of de archivaris binnen het raam van de mogelijk
heden tijd vrij mag maken voor het wetenschappelijk onderzoek, natuurlijk met
inachtneming van de andere taken die er liggen.
Mr. Ribberink wijst erop, dat de eerste taak van de archivaris is het bewaren en
toegankelijk maken van de archieven. Hij zal zich bij het toegankelijk stellen
vooral moeten richten op het terrein van de institutionele geschiedenis. De inven
tarisatie moet worden veilig gesteld en bergt al een heleboel werk, research in
zich. De archivaris zou kunnen worden vergeleken met de beheerder van een op
slagplaats van bouwmaterialen die bouwmaterialen moeten gebruikt worden
door het wetenschappelijk onderzoek dan is het om de klanten goed te helpen
nodig, dat de beheerder van deze bouwmaterialen ook zelf wel eens een opstal
letje timmert, weet wat je met het materiaal kunt doen en bij blijft in het gebruik
ervan. Het wetenschappelijk werk aan de archieven moet gedeeltelijk geïntegreerd
worden in de ons door de wet en de gemeenschap opgedragen taken.
Dr. Dekker kijkt nog even naar de Belgen en realiseert zich, dat ook daar de
[401]