Forumdiscussie
Na de koffiepauze stelt dr. Pirenne aan de vergadering de heren voor, die bereid
zijn in forumverband de vragen te beantwoorden, die onder de aanwezigen leven.
Het zijn de heren drs. H. Bordewijk (die drs. P. A. Henderikx vervangt), dr. C.
Dekker, dr. J. G. Kruisheer, drs. H. M. Mensonides, mr. A. E. M. Ribberink, prof.
dr. I. Schöffer en dr. C. Wijffels.
Om te beginnen geeft de forumleider op diens verzoek het woord aan dr. Wijffels
om iets te vertellen hoe de archivaris en de wetenschapsbeoefening zich in België
verhouden. Deze heeft het woord gevraagd, omdat hij in de wandelgangen een en
ander heeft opgevangen van de rede van collega Dekker, die hij zeer tot zijn spijt
niet heeft kunnen beluisteren. Dr. Dekker heeft blijkbaar nogal eens naar België
verwezen en dan voornamelijk om aan te geven, dat men er in België op dit punt
beter aan toe is, dan in Nederland. Er zijn natuurlijk wel verschillen, nl. in die zin.
dat in België de plaats van het archief in het geheel van de wetenschappelijke we
reld heel duidelijk bepaald is. Het Rijksarchief is een wetenschappelijke inrichting
van de Staat, evenals nog een dertigtal andere wetenschappelijke inrichtingen. Om
streeks 1950 heeft men deze inrichtingen willen groeperen onder de verantwoorde
lijkheid van de Minister van Wetenschap, niet te verwarren met de minister van
Wetenschapsbeleid en Programmatie. Er zou een Statuut komen, door één Minis
ter samengesteld, met een eigen budget voor iedere instelling enz.
Dat is niet gerealiseerd. Die genoemde instellingen zijn dus blijven afhangen van
de onderscheiden ministeries. Het archiefwezen in België ressorteert niet onder het
ministerie van Recreatie, maar onder het ministerie van Nationale Opvoeding,
samen met een zestal andere, die allerlei disciplines beoefenen. De Koninklijke
Bibliotheek en het Rijksarchief releveren van de menswetenschappen en de andere
van de exacte wetenschappen. Dat zijn: Sterrenwacht, het Meteorologisch Instituut,
het Natuurhistorisch Museum, het Museum voor Midden-Afrika in Tervuren en
het Instituut voor Ruimte-aeronomie.
Alle dertig wetenschappelijke inrichtingen hebben in 1965 een Statuut gekregen. Er
volgde een indeling in le, 2e en 3e niveau. Als enigszins betwistbaar cri
terium nam men de omvang van het budget, aantal personeelsleden enz. De in
richtingen, die afhangen van het ministerie van Nationale Opvoeding werden in
gedeeld in het le niveau. Alle inrichtingen, die afhangen van een bepaald mi-
398
nisterie vormen een groep en de hoofden van die inrichtingen hebben een College,
dat bij K.B. is ingesteld. Daar worden de gemeenschappelijke problemen besproken.
Naast dit Statuut voor de inrichtingen kwam er een Statuut voor het personeel.
Alle personeel van alle instellingen bestaat uit twee groepen: wetenschappelijk
personeel en personeel, dat een leidinggevende functie bekleedt. Het wetenschap
pelijk personeel is gelijkgesteld met dat van de Universiteit. Behalve de laatste
graad van attaché, die bij de universiteit niet voorkomt, komen alle graden voor
het wetenschappelijk personeel óók voor bij de universiteit. Het zijn: de attaché, de
assistent, eerst aanwezend assistent, werkleider en werkleider-geaffigeerde. Vanaf
de graad van eerst aanwezend assistent moet men doctor zijn. Om carrière te ma
ken moet men dus absoluut zijn doctoraal examen halen. Werkleider wordt men als
doctor pas na 10 jaar dienst en na op wetenschappelijk niveau gepubliceerd te
hebben. De leidende functies zijn afdelingshoofd, departementshoofd en inrich-
tingshoofd. De wedden van deze leidinggevende functies zijn symbolisch iets lager
dan aan die bij de universiteit, bijv. een afdelingshoofd staat op het niveau van
docent, een departementshoofd op dat van buitengewoon hoogleraar en een in-
richtingshoofd op dat van ordinarius. In de praktijk gaat het voor het Rijksarchief
om 66 wetenschappelijke personeelsleden, van wie 44 tot de vlakke carrière en
22 tot de leidende functies (14 afdelingshoofden, 7 departementshoofden en 1 in-
stellingshoofd). Traditie is in België dat de archivaris ook aan wetenschappelijk
werk doet. Sinds 1958 zijn de diensturen van 41]^ uur per week, die voor de ad
ministratie gelden, tot 33 uur verminderd. Alle namiddagen mogen besteed worden
aan wetenschappelijk werk. Dat betekent dus, dat men 21 uur archiefwerk doet tij
dens de voormiddagen en 12 uur historisch wetenschappelijk werk. Er blijven dan
8Yi uur over, die niet beschouwd worden als vrijaf, maar die moeten besteed
worden aan historisch-wetenschappelijk werk in andere instellingen.
Er is altijd een tendens geweest om de waarden van de archivaris te meten naar
zijn publicaties op historisch gebied. Sedert vier jaar reageert spreker daartegen.
Het archiefwerk gaat voor de archivaris nl. voorop. Hij heeft er geen bezwaar
tegen, dat een archiefman al zijn tijd besteedt aan het archiefwerk, wanneer hij dan
maar produceert naar verhouding. Wel heeft dr. Wijffels er iets tegen, indien
iemand al zijn tijd aan historisch-wetenschappelijk werk besteedt. In de praktijk
is daar niet zoveel aan te doen, maar de laatsten verdwijnen toch op een goede dag
naar de universiteiten en worden docent of buitengewoon hoogleraar.
Het feit. dat de archivarissen in België veel aan wetenschappelijk-historisch werk
doen heeft tot gevolg, dat zij zitting hebben in alle mogelijke wetenschappelijke
centra, zoals akademies, instituten, commissies e.d. Er zijn in België acht archiva
rissen, wier werk door de Koninklijke Akademie werd bekroond. In de Koninklijke
Commissie voor Geschiedenis zitten op de vijftien leden drie archivarissen en één
oud-archivaris. In de Koninklijke Commissie voor oude wetten en verordeningen
zit één archivaris en één oud-archivaris. Eén archivaris heeft zitting in het direk-
tiecomité van het Centrum voor Religieuse Geschiedenis en er zijn tien archiva
rissen betrokken bij de publikatie van het Centrum het Monasticon Belgae. In het
Nationaal Fonds voor wetenschappelijk onderzoek is de archiefwereld vertegen-
399