Discussie
onze universiteit in de taakomschrijving ook altijd uitdrukkelijk staan: onderwijs
èn onderzoek, en dat betekent, dat wij de medewerkers proberen in te prenten,
dat zij tijdens hun werktijd ook onderzoek mogen en moeten verrichten. Ik heb
soms weieens de indruk, dat archivarissen een schuldgevoel hebben, als zij een
boek lezen of een bron raadplegen tijdens hun werktijd. Gunt U dus de jongere
archiefambtenaren de kans, dat zij hun dissertatie of publicatie kunnen klaarkrijgen.
En ik verheug mij U te kunnen vertellen, dat wij aan de universiteiten toch lang
zamerhand zó ver zijn, om ook bronnenpublicaties en inventarissen met goede in
leidingen als dissertaties te acsepteren. Maar tracht U ook zelf, voor zover U Uw
dissertatie al achter de rug hebt en ook een beetje in leeftijd gevorderd bent, zodat
Uw akademische studie wat verder achter de rug ligt, wetenschappelijk alert te
blijven.
En zo komen wij terug bij ons uitgangspunt. Wanneer ik U beloof, dat wij op de
universiteiten zullen trachten die instellingen als archiefvormende lichamen op
te voeden en te corrigeren, dat wij in ons algemeen vormend onderwijs zorgvul
diger te werk zullen gaan en meer aandacht zullen besteden aan bronnenonderzoek,
dan dring ik omgekeerd bij U erop aan, dat U het wetenschappelijk onderzoek in
ons universitair onderwijs blijft helpen mogelijk maken, niet alleen door Uw
dienstverleningen, maar ook door Uw wetenschappelijke creativiteit. Tk dank U.
De voorzitter zegt prof. Schöffer hartelijk dank voor zijn inspirerende betoog.
Als wij gisteren in de uiteenzetting van dr. Dekker in zekere zin misschien een re
quisitoir hebben beluisterd tegen het archivariaat, hebben wij vandaag misschien
een klein beetje een gewetensonderzoek mogen horen, een boeiend en inspirerend
gewetensonderzoek moet ik zeggen aangaande de universitaire ontwikkelingen.
Het archiefwezen heeft een humanistische oorsprong, heeft altijd zijn humanistische
trek gehad. Uw belofte, dat aan de universiteiten aan een systematische opzet van
archiefresearch gewerkt zal worden is inspirerend. Uw aandrang op ruimte in ons
dienstbetoon aan dergelijke research-projecten wijst ons op onze plicht, evenzeer
als het onze plicht is om in eigen dienst grote aandacht te besteden aan eigen onder
zoek. Ik mag misschien in dit verband stellen, dat ook in de nieuwe organisatie-
opzet en in de taakomschrijving al gestreefd wordt om dit aspect expliciet vast te
leggen. Wellicht zal dit in de toekomst nog duidelijker en beter geprogrammeerd
moeten geschieden, aan de andere kant en dat zeg ik tegenover U, dat zeg ik ook
tegenover de heer Dekker en tegenover anderen, een klein beetje soelaas. De halve
eeuw knappe bezuinigingen, waaraan in ieder geval de rijksarchiefdienst onder
worpen is geweest, zal nu dan misschien worden gevolgd door jaren van een wat
392
ruimere bedeling, maar het kost wel even tijd om aan de consequenties van een
dergelijk verleden je enigszins te ontworstelen.
Mag ik hen, die dat wensen de gelegenheid geven om met professor Schöffer te
discussieëren? Ik weet niet of de heer Smeets behoefte heeft om zich ten aanzien
van de hem toebedachte moedervogelrol nog tot enige explicaties te laten verlokken.
Wie mag ik het woord geven. Laat het niet zijn als gisteren in de discussies, dat
het eerst traag op gang komt en naderhand door de voorzitter nauwelijks meer
te beheersen valt.
Als eerste vraagt drs. Caminada hoe concreet de plannen voor het archiefonder
zoek aan de universiteiten zijn. Wordt er gedacht aan de aanstelling van docenten
archivistiek en paleografie?
Prof. Schöffer antwoordt hierop, dat hij de aanstelling van docenten archivistiek
niet zo ziet zitten. Hij hoopt, dat de wetenschappelijke staf zelf zich daarin meer
zal bekwamen, zodat hij althans inleidende cursussen zou kunnen gaan geven en is
van mening, dat het door iemand die zelf niet in het archiefwezen werkt, toch
duidelijk is te maken aan de studenten. Het is niet zo eenvoudig, maar het moet
mogelijk zijn een aantal eenvoudige principes op de studenten over te brengen, meer
dan tot nu toe gedaan werd. Dat geldt natuurlijk niet voor de middeleeuwen, waar
men al vanzelf met het bronnenprobleem geconfronteerd wordt, maar in de nieuwe
geschiedenis had men weieens de neiging om te denken: de student zal het wel be
grijpen als hij een inventaris krijgt hoe de struktuur van het betreffende archief en
de vorming van zo'n archief is geweest. Dat soort dingen moeten we in het onder
wijs met inleidingen wat duidelijker maken, dat U als archivaris daarin niet al te
veel lastig wordt gevallen, doordat de studenten helemaal geen benul hebben van
de betekenis van inkomende en uitgaande brieven bijvoorbeeld.
Drs. Caminada meent, dat het hier een kwestie van vertrouwen is, wat de ambte
naren aan de universiteiten precies zullen gaan doen.
Prof. Schöffer acht het mogelijk, dat in verband met de Posthumus-hervorming
wat aandacht besteed zal worden aan een correctie op het vaak wat al te gevarieerd
werken van de secties der universiteiten. De minister staat op het standpunt, dat
er in die vier jaar regelmatig overleg is tussen de secties en dat er een meer uni
form en gecoördineerd program voor die vier jaren wordt opgesteld. Inleider is er
erg voor vooral in de twee laatste jaren van het universitaire onderwijs meer aan
bronnenonderzoek te doen en mensen op bronnenscripties voor te bereiden. En
met bronnen bedoelt hij naast de archiefstukken ook kranten en pamfletten.
Drs. Mentink vraagt voor twee punten de aandacht. Het eerste sluit ongeveer aan
bij het antwoord, dat de heer Caminada werd gegeven. Het zal bij de universitaire
hervormingen, die aanstaande zijn, zo worden, dat er na vier jaar studie voor hele
goede studenten nog eens twee jaar boven de studietijd wordt gelegd. Is het dan
niet mogelijk evenals in de tijd van de middeleeuwse kloosters, toen er moeder
kloosters en vooral 'uithoven' waren, waar de kloosterlingen werden onderge-
393