Maar goed, toch lijkt het mij zeker waarschijnlijk, dat door de grotere aantallen studenten het bij de docenten zich versterkend inzicht van het belang van bron nenonderzoek als oefening in de praktijk voor het verwerven van wezenlijk his torisch begrip, archiefonderzoek en archiefbezoek zullen toenemen. Voor dat ar- chiefbezoek en dat archiefonderzoek vraag ik Uw steun en hulp. Er zit in Uw werk een heel stuk public service en ik weet, dat U daaraan nu reeds veel tijd en moeite besteedt, die U eigenlijk aan de inventarisatie en ordening zou willen geven. Maar willen wij de oefening in het bronnenonderzoek bij onze studenten doen slagen, dan moeten zij tot op zekere hoogte door schade en schande dat onderzoek zelf leren kennen en zij komen vaak ik kan niet anders dan dit tegen de heer Smeets zeggen als hulpeloze vragende vogeltjes voor het eerst de archieven binnen. Natuurlijk moeten wij voorkomen, dat U als archivarissen en chartermeesters en wat niet al, als moedervogeltje gaat functioneren en al die gele open bekjes gaat vullen. U moet natuurlijk nooit voor de onderzoekers hun werk gaan doen - in het verleden bent U waarschijnlijk in dat opzicht ook voor wat betreft alle losse vragen, die U krijgt, wel eens tè gulhartig en tè goedhartig geweest. Maar u zult toch wel telkens nieuwkomers op weg moeten helpen en ongetwijfeld zullen ook docenten van het universitair onderwijs op U hun beroep blijven doen. Zij zoeken naar scriptie- en dissertatie-onderwerpen voor hun stu denten, komen bij U vragen om een eerste introductiedag voor een groep studen ten in Uw archief, dringen er bij U op aan om toch vooral bepaalde documenten ter beschikking te stellen of te doen fotokopiëren en ook zelfs weieens dringen zij er bij U op aan, om archiefstukken toch maar te laten zien, al is de materiële toestand daarvan eigenlijk zó slecht, dat zij niet mogen worden vertoond. Kortom, het universitair onderwijs zal U misschien als zoemende horzels om het hoofd gaan hangen en ik verzoek U alleen, verjaag ze niet te gauw en sla ze vooral niet dood, maar laat ze ook niet al Uw bloed wegzuigen. Gisteren had ik even de indruk, dat U het eigenlijk wel wat onzinnig vindt, dat wij, om het gekke beeld nog even te gebruiken, niet de horzels bij ons zelf houden en de archieven tenslotte alleen maar heel goed getrainde bananenvliegjes sturen, die de kleur al hebben aangenomen voor het onderzoek dat zij moeten doen. Laat ik U bekennen, dat ik daar niet veel mogelijkheden toe zie. Want dat betekent eigenlijk ten eerste, dat de docenten als het ware eerst zelf die horzelfunctie moeten gaan vervullen en U met allerlei vragen en verzoeken gaan plagen, met ook het bezwaar dat de studenten daardoor eigenlijk al te veel geprepareerd naar het ar chief komen en zelfs de ervaring van het zoeken tot op zekere hoogte ondervangen is en zij dat niet op eigen initiatief kunnen doen. Ook geloof ik, ik ben daar nog eens diep van doordrongen geraakt gistermiddag, toen ik de drie onderzoekers hoorde vertellen, dat geen enkele vraagstelling op een enigszins bevredigende wijze zodanig kan worden voorbereid, dat archieftechnisch gezien die bananenvliegjes de goede kleur zullen hebben. De heer Dekker zou het zo aardig vinden, wanneer in de inventarissen wat meer subjectieve nota-bene's voor zouden komen en wie ben ik om daar bezwaar tegen te maken maar ik geloof, dat hij alleen met zijn regesten-voorbeeld al voldoende heeft aangetoond, dat eigenlijk in elke inventaris 390] oneindige aantallen nota-bene's zouden moeten staan, nota-bene's voor de statis ticus, voor de restaurateur, voor de kunsthistoricus en gaat U maar zo door. Ik wil daarmee eigenlijk zeggen, dat voor elke onderzoeker afzonderlijk weer eigen nota-bene's in een bepaalde inventaris zouden moeten dienen en gelden en dat noch de docent, noch de archivaris in staat is om van tevoren al deze zaken in de in ventaris zo te rangschikken, dat hij het zelf wel kan vinden. De consequentie van deze gedachte is, dat m.i. niet de docent, maar juist de archivaris als the man on the spot, eerder de studenten aan nota-bene's kan helpen, voor zover hij ze zelf weet, of althans hen in die richting kan leiden. En ik geloof daarom dat de heer Smeets, hoezeer het hem ook ergerde, dat er nota bene een hoogleraar was, die een student als een volkomen leeg blad naar hem toezond, er rekening mee dient te houden, dat de meeste docenten zelf voor de bijzondere vraagstelling van een be paald onderzoek ook lege bladen zijn. Misschien had de student wat meer moeten horen, dat geef ik U toe, over de werkverschaffing in het algemeen en ook eerder door een docent naar het Algemeen Rijksarchief gezonden moeten worden dan nu juist naar het Limburgse archief. Maar ik pleit toch bij U allen en bij de heer Smeets om enige clementie: wij docenten aan de universiteit kennen heus niet alle onderwerpen en bronnen. Wij willen de studenten maar liever ook eigen hobbies en inzichten geven en daarom eigen onderwerpen van scripties laten kiezen en dan sturen wij hen naar U toe, ja, ik heb het al gezegd, als een soort vervelende horzels. Maar in het gebruik vallen zij overigens weieens mee. Ik zou hiermee kunnen eindigen, wanneer ik niet toch nog een slotopmerking op mijn lever had. Ik besef, dat wat ik nu ga zeggen enigszins in weerspraak schijnt te zijn met mijn voorafgaand betoog en niet ten onrechte sprak de heer Van Eloboken gisteren van een schaap met vijf poten. Maar toch waag ik het U allen nog tot iets an ders aan te sporen. Ik geloof, dat de door mij van U gevraagde en ik dacht ook wel terecht van het archiefwezen gevergde behulpzaamheid alleen geheel kan slagen, wanneer U Uw eigen wetenschappelijk werk in de zin van onderzoek en publicaties niet verwaarloost. We kennen allen uit onze school- of studententijd het type van de uitgebluste leraar of hoogleraar, die alleen nog oplepelt, wat hij jaren geleden zo wat te weten is gekomen en we weten, dat van dergelijke docenten niet de vonk van inspiratie overspringt naar de leerlingen. Ik geloof dat, afgezien nog van de narigheid dat ons historisch onderzoek in het algemeen ernstig zou terug lopen, ook de public service aan de archieven eronder zou gaan lijden, wanneer de beheerders der archieven zich wetenschappelijk gesproken droog gaan leggen. De tijden zijn natuurlijk voorbij, al hebben ze misschien nooit bestaan, waarin de be kende geleerde archivaris zich op zijn werkkamer terugtrok en de magazijnbe diende al het werk in het archief deed. Maar het mag toch óók niet zo worden, dat de wetenschappelijke staf bij een archief alleen administratieve baasjes zijn, die niets anders doen dan brieven dicteren en vergaderingen aflopen. Tracht U alstu blieft Uw jongere archiefambtenaren in de gelegenheid te stellen eigen onderzoek te doen tijdens hun dagelijkse taak, zoveel als maar mogelijk is. Wij hebben aan [391]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 36