binnen de secties geschiedenis en letteren van de verschillende faculteiten der ver
schillende universiteiten, ook al zullen en passant daarbij stilzwijgend kerkhistorici,
kunsthistorici en rechtshistorici bijv. door mij onder de arm worden genomen en
staat het U vrij ook af en toe even te denken aan sociologen, psychologen, politi
cologen en andere door gamma geloogde lieden, die tegenwoordig juist in een
fase verkeren, waarbij zij de geschiedenis herontdekken en daarom wel eens in
het universitaire onderwijs met onderzoek te maken krijgen, dat op archieven ver
richt zou moeten worden.
Toch ben ik U allereerst helaas enige algemenere beschouwingen verschuldigd over
de huidige situatie van het universitaire onderwijs in de algemene zin van het
woord. Het universitair onderwijs bevindt zich niet alleen in het brandend zand
van bezuinigingen, maar in deze woestijn om het beeld even vast te houden
anders klopt het niet helemaal cirkelen de gieren boven ons hoofd van de in
efficiency, van veel gepraat en eindeloos overleg, worden we af en toe door de
wilde bedouinenstammen van confrontatie en polarisatie overvallen en zien we
tenslotte elk jaar karavanen eerstejaars binnenkomen van steeds grotere aantallen,
waarbij het wat de kleding en uiterlijk betreft soms wat moeilijk is tussen de mensen
en kamelen te onderscheiden.
Toch mogen we niet te veel klaagverhalen vertellen over de universiteit, dat gebeurt
te gemakkelijk, want naast de boeren en de vakverenigingen zijn de universiteiten
wel de machtigste pressiegroep in onze maatschappij en zijn zij er bovendien in ge
slaagd en misschien hebben de boeren en de vakverenigingen het niet eens
bereikt door alle troebelen en veranderingen heen een ontzaggelijk groot, over
dreven groot prestige te handhaven. Misschien zijn universiteiten alleen al zo veel
besproken, veel bevoorrecht, veel geëerd, omdat de leiding in onze staat en maat
schappij berust bij mensen, die zelf hebben gestudeerd of zouden hebben willen
studeren of hun kinderen laten studeren.
Laat ik daarom eerlijk vaststellen, dat de universiteiten, tot met Veringa voorlopig
de laatste ja-knikker van het departement verdwenen is, gouden tijden hebben ge
kend, terwijl het archiefwezen daarvan allerminst heeft geprofiteerd. Laat ik voorts
vaststellen, dat gedeeltelijk door de schuld van die universiteiten zelf van deze
gouden regen niet voldoende gelijkmatig en planmatig is geprofiteerd. We zitten
nu binnen de universiteiten met onbegrijpelijke verdichtingen en verdunningen in
personeel en voorzieningen en het is alleen heel moeilijk dat nu weer gelijk te
gaan trekken, omdat door Den Haag nu zelfs alles bevroren is.
Ook geloof ik, dat we ervoor moeten oppassen te geloven, dat universiteiten er al
leen zijn voor de zgn. doelstellingen van wetenschappelijk onderwijs en weten
schappelijk onderzoek. Daar wordt natuurlijk altijd over gesproken, maar mis
schien is het toch wel van belang om ook aan andere functies te denken, die de
universiteit vervult. Er is om met Piet Grijs te spreken, die in Vrij Nederland een
stukje over de universiteiten heeft geschreven en gelukkig het nota-vakjargon weg
laat, dat binnen 40 a 50 jaar bij U ook de muren van de archieven uiteen zal
drukken, de functie van de universiteit in het verschaffen van gezelligheid, huwe
lijksmarkt, politieke speeltuin, terwijl ik hem met instemming citeer wanneer hij
als vierde functie van het hoger onderwijs het volgende noemt: tijdvullerij, geld
verspilling, kletsika, heerszucht etc., al voegt hij er even terecht aan toe: hierin
is de universiteit niet anders dan elke organisatie met meer dan één werknemer.
Of het nu een omroepvereniging, een weekbladredaktie of een archiefdienst is, een
groot tot zeer groot gedeelte van de energie wordt verspild. We moeten beseffen
dit was allemaal Grijs dat de universiteit als maatschappelijke instelling nu
eenmaal ook zorgdragen moet voor een opvang, een stimulering, een kanalisering
zo u wilt van de onvermijdelijke menselijke verschijningsvormen in een groep van
mensenvreugden en mensenverdriet en zich daaraan niet kan of mag onttrekken,
juist omdat het de opvang is van jongeren, adolescenten.
Misschien geneest deze opmerking U ook enigszins van de te hoge verwachtingen,
die U wellicht hebt ik heb de indruk dat die hier ook gisteren tot uitdrukking
werden gebracht, van bijv. degenen, die geschiedenis studeren of daarin zijn af
gestudeerd. Omdat de universiteit ook optreedt als zal ik maar zeggen kerk, psy
chiatrische inrichting, feestgebouw en bemiddelingsbureau voor talrijke relaties,
zijn onze studerenden en afgestudeerden niet maar qualita qua opgeleiden tot een
beroep of een vak.
Misschien ligt hier het verschil tussen het universitaire onderwijs in de geschie
denis in Nederland en dat bijv. in België. Ik weet niet precies waar dat aan ligt
wat België betreft, al geloof ik dat Franse verschoolsende en Duitse degelijke ver
wetenschappelijkende invloeden eind 19e eeuw veel sterker in België hebben door
gewerkt dan hier in Nederland. Wij in Nederland zijn in ons universitaire leven als
het ware doordrenkt van de humanistische traditie, waarbij zoals U weet de literair-
filosofische faculteit hoofdzakelijk in het onderwijs als propaedeutisch studium
generale, als algemeen vormend gold, en verder zijn wij dan in de loop van de 19e
eeuw doorgegleden naar een liberale traditie, waarin de universiteit meer en meer
een leerschool werd voor de gentleman, of zoals Fockema Andreae dat noemt
de grootburger, (dat is misschien een beter woord hier in dit verband) terwijl de
typische beroepsopleiding meer en meer inkromp tot enkele disciplines zoals arts,
veearts, tandarts, of weg uit de universiteit als een soort van toren er boven op,
denkt U maar aan de rijks archiefschool, of naast de universiteit gingen functio
neren, terwijl de echte vakopleiding alleen in de natuurwetenschappen en mis
schien de economische wetenschappen een houvast heeft gekregen. In die liberale
sfeer paste de gedachte, dat de student zijn eigen weg moest vinden, college mocht
lopen voorzover hij dacht daar iets aan te hebben en tenslotte na zijn doctoraal wel
kon zien wat hij met dat examen op zak kon gaan doen. De studie geschiedenis,
op zichzelf een late ontwikkeling alweer uit de studie Nederlandse taal en letter
kunde pas in 1922 geloof ik losgemaakt, werd bovendien in deze humanistisch-
liberale traditie nog bevestigd of versterkt omdat het onderwerp geschiedenis een
oeverloos groot onderwerp was geworden, de hele wereld natuurlijk bestreek en
alle aijdperken, zodat het ook hierin moeilijk was tot een zekere specialisatie of
382
383