De tweede dag Archieven en het universitair onderwijs door prof. dr. I. Schöffer ken. En het is nu eenmaal zo, dat bepaalde gewoonten bestaan hebben in een gemeente. De plaatselijke toestand is ook in de toepassing van het patentrecht van grote betekenis. De heer Wartena stelt eveneens een vraag aan prof. De Jonge over een moge lijke valkuil. In Zutphen kwamen opmerkelijk veel naaisters voor, die speciaal in herbergen woonden en uit andere bronnen als ongunstig bekend stonden. Het interesseert me wel of het beroep van deze meisjes overeenkomt met de officiële benaming of dat hier sprake is van een zekere schroom van de volksteller. Prof. De Jonge antwoordt hierop dat hetzelfde probleem zich vandaag de dag nóg voordoet bij de volkstellingen. Het is zo, dat vandaag de dag die dames zich zelf als naaister opgeven, dus het zou wel mogelijk zijn, dat dit ook vroeger ge golden heeft. Mevr. De Booy zou willen inhaken op het probleem van professor Lunsingh Scheurleer, die naar bepaalde stukken over nijverheidstentoonstellingen zocht, welke in allerlei archieven verbreid zijn. Zij wijst erop, dat een bijprodukt van de registratie van familiearchieven juist het signaleren van dit soort stukken is. Maar je moet ze wel in aanwinstenlijsten of inventarissen tegenkomen. Het is natuur lijk onvolledig, maar hoe meer wij weten hoe beter wij kunnen informeren. Het is dus heel goed mogelijk, dat er in ons systeem iets over nijverheidstentoonstel lingen en ook over andere voorwerpen, die voor prof. Lunsingh Scheurleer in teressant zijn, te vinden is. De voorzitter besluit de discussies en wil gaarne nog eens de erkentelijkheid van de deelnemers uiten aan het triumviraat, dat hier vanmiddag voor ons actief is geweest. U hebt misschien op het programma gezien, mijne heren, dat wij straks in Pulchri Studio een film te zien krijgen: geestrijke methode van archiefonder zoek en ik zou U eigenlijk willen vragen om van ons een blijk van erkentelijkheid te aanvaarden waarmee u tot een geestrijke methode van leven na het archiefon derzoek kunt komen. (Hij overhandigt de sprekers een fles wijn). 380] Mr. Ribberink die de leiding voor deze dag heeft overgenomen van de voorzitter van de Vereniging van Archivarissen, heet allen hartelijk welkom en verwijst naar het diner, dat de vorige avond in hotel 'Corona' gehouden werd en zeer goed in de smaak gevallen is. De 4e Afdeling van het Algemeen Rijksarchief had tevoren ge zorgd voor een prachtige parodie op de functie van de archivaris, op het weten schappelijk onderzoek en op de stad Den Haag. Na deze korte inleiding geeft de algemene rijksarchivaris het woord aan prof. dr. I. Schöffer, hoogleraar in de nieuwe geschiedenis aan de rijksuniversiteit te Leiden. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, De organisatoren bedachten voor mij de titel van deze inleiding en met enige on welwillendheid van mijn kant, zou ik onder die titel een heel ander onderwerp kunnen aansnijden dan zij, denk ik, ermee hebben bedoeld. Zo zou ik uitvoerig in kunnen gaan op de problemen van de archieven van het universitair onderwijs. Daarover is genoeg te vertellen. Niet lang geleden nog het was in de tijd dat alleen de hooggeleerde deskundigen van de faculteiten be stuurden, stel U gerust werd door de vergadering van mijn faculteit ik kon er toevallig niet zijn besloten en genotuleerd dat alle bij het faculteitsbestuur binnenkomende benoemingsadviezen na een definitieve benoeming, zouden worden vernietigd. Het heeft collega Cohen en mij nogal heel wat moeite gekost onze fa culteitsmedeleden duidelijk te maken, dat zij voor dit besluit en bloc eigenlijk drie jaar kerkerstraf op water en brood verdienen als schandelijke wetsovertreders je moet altijd in die dingen een beetje overdrijven, anders komt het niet over. Ook zou het voor mij mogelijk zijn om op grond van de titel voor U een breed betoog te ontvouwen over de huidige overeenkomstige situatie, waarin zich het uni versitair onderwijs en het archiefwezen ten opzichte van hun geldschieter de over heid bevinden. Voor zulk een verhaal zou als Leitmotiv het refrein van een liedje kunnen dienen, dat Neêrlands grootste zanger Gert Timmermans ons steeds met stralende lach en op juichende toon toezingt: 'Brandend zand en er is geen water'. Maar het gaat, heb ik begrepen en ik hoop, dat de organisatoren dat ook hebben bedoeld, het gaat om de relatie tussen het huidige en misschien toekomstig uni versitaire onderwijs en het daarmee samenhangend of daaruit voortvloeiend onder zoek aan de ene kant en het gebruik, dat hierbij van de archieven gemaakt wordt dan wel mag of zou moeten gemaakt worden. Dat betekent, dat wat dat universi taire onderwijs betreft, we een hele beperking meteen kunnen aanbrengen. Ik zal hoofdzakelijk moeten spreken over het universitaire onderwijs, dat gegeven wordt [381

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 31