Discussie
het midden tussen de anderen, dan moet je die en die bocht nemen, etc. En daar
stond de toren in, weliswaar vrij summier, maar ineens hadden we een beeld tot
welke familiegroep de bekroning, die in 1568 verloren ging, gerekend kon worden.
Mijnheer de voorzitter, dit zijn enkele min of meer autobiografische voorvalle
tjes, een beetje anecdote-achtig. Wilt U stof hebben voor een discussie, dan zou ik
zeggen, is het wellicht dit: hoe gaat men een klapper maken op bouwberichten?
Ik heb het idee, dat men in overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg
een bepaalde programmering of codering zou moeten maken in de archieven, zodat
men herkent: nu gaat het om de economische kant van de bouw, nu gaat het om
de kunstenaars, nu gaat het om het gebruikte materiaal. Ik kan mij voorstellen,
dat men nog veel meer verschillende onderverdelingen kan maken, ik stel mij voor
om dit nog eventueel, als het interessant genoeg wordt gevonden, ter discussie te
stellen. Dat was, wat ik te zeggen had, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter zegt de heer Haakma Wagenaar hartelijk dank en vervolgt: Ik heb
wel gemerkt dat wij archivarissen van grote eerbied zijn vervuld voor Samuel Mul
ler, van wie wij dan vanmorgen hebben gezegd dat het 100 jaar geleden is, dat hij
promoveerde. Dhr. Graafhuis deelde mij nog mee, dat het binnenkort 50 jaar gele
den zal zijn, dat hij is overleden. Ik zou zeggen: het schijnt toch wel een schilderach
tige figuur te zijn geweest, niet alleen in de bewonderenswaardige stijl, waarin hij
zijn redevoeringen placht te houden, maar hij schijnt er toch af en toe ook wel
eens een klein beetje met de pet naar gegooid te hebben, als wij afgaan op de
mededelingen, die hij aan de restaurateurs van de Domtoren in Utrecht deed.
Uw bijdrage, mijnheer Haakma Wagenaar, was zeer persoonlijk en toch ook zeer
toepasselijk en plezierig. Ik wil U wel bekennen, dat toen wij in het bestuur van de
Vereniging van Archivarissen naar drie sprekers zochten, die ons vanuit de prak
tijk iets zouden kunnen vertellen over wat zij hadden ervaren en over wensen
die bij hen leefden ten aanzien van archiefonderzoek, dat achteraf toch wel is ge
bleken, dat wij gewoon midden in drie rozen hebben geschoten; het had niet be
ter kunnen zijn. Dames en heren, ik wil U nu graag in de gelegenheid stellen om
met één van de inleiders van gedachten te wisselen over bepaalde vragen, die
zij eigenlijk ook aan ons hebben gesteld. Ik denk hier met name ook aan de vraag
van prof. De Jonge.
Dr. Brekelmans stelt, dat de gevaren om bij demografisch onderzoek in valkuilen
terecht te komen met name voor wat betreft bevolkingsregisters, de uitslagen
van volkstellingen en de belasting-administratie inderdaad aanwezig zijn, maar
dat deze niet door een betere inventarisatie onzerzijds kunnen worden opgevan
gen. omdat de administratie van de 19e eeuw en op die periode doelt spreker
378
meen ik bepaalde eigenaardigheden en afwijkingen van het gangbare patroon
had, onverwachte afwijkingen van wat men logischerwijze zou verwachten en
die niet door een bepaalde beschrijving van archieven duidelijk op te lossen zijn.
Ik geloof dat alleen dan tegemoet kan worden gekomen aan de moeilijkheden,
die prof. De Jonge ziet, wanneer de archivarissen, althans degenen, die in het bij
zonder met het beheer van de 19e eeuwse archieven belast zijn, zich eens zouden
verdiepen in de geschiedenis van de administratie, d.w.z. dat men de ambtelijke
regelingen van de volkstelling, de belastingwetgeving uit die tijd, de wetgeving op
het patent e.d. bestudeert om daarna een duidelijke voorlichting te geven. Alleen
dan, met kennis van zaken, kan men constateren hoe de kohieren, de lijsten, de
leggers, de stapels volkstellingsbiljetten zijn ingericht.
Wat betreft de idee van de inleider om de huurwaarde van panden vast te leggen
in relatie tot bepaalde beroepen het beroep van sjouwer is meen ik genoemd
meen ik, dat dit wel heel moeilijk uitvoerbaar zal zijn. Aan de hand van de
primitieve leggers van het kadaster, is de huurwaarde van alle panden in een
gemeente echter wel te ontdekken. Maar wil men bovendien weten wie de be
woner van een huis was, dan moet naast de kadastrale nummering ook zeker de
huisnummering en de wijkindeling worden gelegd. Ik heb het zelf weieens ge
probeerd, maar het valt niet mee om van de hele gemeente te weten te komen
wie in een bepaald jaar in zo'n pand woonde, welk beroep de man uitoefende
en hoe zijn verdere omstandigheden waren.
Mr. Ribberink: Mag ik even een interruptie plaatsen? Zijn de memories van
successie op dit gebied niet een prachtige bron?
Prof. De Jonge heeft zelf de memories van successie gebruikt, en het gaat dus
allemaal inderdaad helemaal op voor de kleine toplaag. Daar heb je alleen wat
werklust voor nodig, en wat geluk, en dan vind je het wel, vooral met de me
dewerking, zoals ik die volop genoten heb. Maar voor wat betreft die groep van
kleine mannetjes, waarop zoëven de heer Brekelmans doelde concludeert prof.
De Jonge: Ik heb zelf het oog op een kohier, dat ik onder ogen heb gehad en
waarbij voor de directe belasting een inventaris was gemaakt van alle huurwaar
den. Daarin stonden dus alle huizen met de namen erachter van de mensen die
erin woonden, althans dat meen ik. Dat nu is een ideale bron, want daar vind je
wel degelijk gewoon op volgorde iedereen genoemd en met de hulp van die bron
kun je daar een prachtige steekproef ondernemen.
Voor wat betreft de opmerking, die de heer Brekelmans maakte over de admini
stratie het volgende: Ik ben ervan uitgegaan, dat de taak van de onderzoeker is
om de officiële voorschriften te raadplegen. Maar als je die officiële voorschrif
ten kent weet je nog lang niet alles over de toepassing daarvan. U noemt het
patentrecht. Het zal U ook bekend zijn waarschijnlijk, dat er een grote marge
in zit in de plaats van toepassing; dat staat expliciet in de wet en dat geldt voor
de volkstelling en de beroepsbenamingen evenzeer. Ik ben U erkentelijk dat U
er nog eens op wijst, dat er veel gedrukte bronnen en andere richtlijnen beschik
baar zijn, maar als je cijfers gaat vaststellen moet je met concrete gevallen wer-
379