Alleen is men dat in de wereld van de historici 50 jaar lang vergeten, de laatste
20 jaar denkt men er wel aan dacht ik.
Er is een klapper, een beroepenklapper en een bedrijvenklapper. Een hele uitvoe
rige, daar kunt U precies in vinden dat als U een uitwerker hebt in Delft, dat dat
iemand is die in de plateelbakkerijen werkt, en als u een camelottewerker hebt in
Amsterdam dat die, nu ja dat die iets anders is. Ik weet zo gauw niet meer wat het
was. U kunt aan de hand daarvan heel praktisch, zonder veel moeite werken. Dat
is mijn derde opmerking.
Als elke onderzoeker nu in de toekomst inderdaad met die klapper zou werken dan
zouden we ons dus allemaal veel moeite besparen, veel beter werken en ik hoop
dat er misschien bepaalde archieven zijn die op den duur met al dat klapperen
wat daar gebeurt en schijnt te gebeuren ook eens een keer die beroepen klapperen.
En dan wil ik er op wijzen, dat men daar helemaal geen ingewikkelde opleiding
voor nodig heeft. U kunt de eerste de beste man dat heb ik zelf wel gezien
bij de volkstelling daar kwam een man uit Indië, die had er twintig jaar ge
zeten en die gaf je een beroepenklapper in de hand, binnen één dag kon hij beroe
pen, die in Nederland uitgeoefend waren en die hij in Indië nooit gezien had
zonder meer coderen. Dat is een automatische administratieve aangelegenheid,
net alsof je de geboorteplaats neerzet. Je hoeft er alleen maar een cijfertje op te
zetten. Dus het is geweldig makkelijk en het zou geweldig plezierig zijn als dat
gebeurde voor een aantal mensen. Natuurlijk denk ik vooral ook aan mezelf maar
ook voor een aantal beoefenaren van de economische- en sociale geschiedenis.
Nu, ik zeg niets over ponskaarten en computers. Op grond van vroeger opgedane
ervaringen heb ik het idee dat, als je een hele grote gemeente onderzoekt, en je
hebt daar onafzienbare rijen materiaal, het wel het beste is om met pons
kaarten te werken want anders begin je er toch nooit aan. Maar als je in een ge
meente werkt, die vijftienduizend inwoners had in de 19e eeuw, dat zijn er toch
heel wat, heb ik zo de indruk, dan kun je, als je niet al te lui bent uitgevallen
en je hebt wat systeemkaartjes bij de hand in een goede week en zelfs wel minder,
dacht ik, de beroepenindeling zelf zo maken. Het is dus helemaal geen ingewik
keld werk wat er gebeuren moet en het kost ook niet veel tijd. Maar een probleem
waar ik echt van vind, dat de onderzoeker veel meer een beroep zal moeten doen
op het archief dan hij tot dusver gedaan heeft, is het volgende: Op de formulieren
van een volkstelling of in het register van een volkstelling, op de regeltjes van een
kohier van het patent daar staan allerlei informaties over beroepen. Maar soms
blijkt er wel eens, en dat kan soms in bepaalde gemeenten een grote omvang
aannemen, uit allerlei aanwijzingen die je tevoren niet kunt voorspellen, dat die
beroepsnamen in wezen helemaal niet dekken datgene dat er achter schuil gaat.
Een voorbeeld: in alle negentiende eeuwse gemeenten tref je grote aantallen dienst
boden aan, dat kun je in de volkstellingen lezen. En in de demografische discussies
spelen die grote aantallen dienstboden ook een grote rol. Want die dienstboden,
nietwaar zijn de meisjes van het platteland die naar de stad komen en daardoor is
er een vrouwenoverschot en dat speelt een grote rol. Tien a vijftien jaar geleden
is die groep herhaaldelijk besproken. Nu heb ik zelf eens zo'n volkstellings-register
geanaliseerd en ook in zo'n stad waar zo'n massa dienstboden waren. En als je dat
nu eens goed bekijkt dan blijkt dat die dienstboden indertijd, dames en heren,
honderd jaar geleden door de tellers van die volkstelling op die manier zoals ik net
zei in het grote boek allemaal zijn geturfd. De dienstbode had een bepaald num
mer en dat werd gezet op die formulieren daar was een instruktie voor, maar nu
blijkt dat die instruktie fout geweest is, want als je de formulieren bekijkt dan
blijkt dat alle meisjes die bij hun vader en moeder thuis woonden, waar ze verder
niet mee wisten wat ermee te doen, die hebben ze dienstbode genoemd, met het
gevolg dat in die gemeenten 30 tot 35 van het aantal dienstboden geen dienst
bode was. Ik heb nog niet nagegaan of dit implicaties heeft voor de demografische
discussie, maar het zou best kunnen. Wat is het probleem dus? Dat je tevoren niet
de instruktie kon geven: en als er nu een meisje is dat bij haar vader of moeder
woont en dat kun je zien aan de naam nietwaar, en ze wordt dienstbode genoemd,
dan moet je ze niet meenemen, want dat is geen dienstbode. Dat probleem, daar
zitten we natuurlijk altijd mee, daar blijven we mee zitten, want we weten niet
precies hoe de mensen dat ingevuld hebben. We kennen in het algemeen als we
beginnen, als we zo'n instruktie opstellen voor zo'n onderzoek, de plaatselijke si
tuatie niet goed genoeg. Kijk, en nu dacht ik dat op dat punt een archivaris bij
zonder belangrijke hulp zou kunnen verlenen, maar ik vind zelf, dat als je zo'n
onderzoek doet moet je op dat punt de zaken heel grondig doorspreken, zo'n
klapper moet eigenlijk het is wel een heel werk van letter op letter doorge
praat worden, dan komen zulke dingen er misschien uit want de onderzoeker
heeft dat soort materiaal natuurlijk nooit helemaal gezien, maar voor de archi
varis zou het kunnen zijn dat hij het wel gezien heeft en dat hij uit andere bronnen
er iets van weet, enfin u weet hoe die mechanismen gaan. De strekking van mijn
opmerkingen is dat zowel voor wat betreft die definities als voor wat betreft die
eenheid van telling, als voor wat betreft het gebruik van die klapper, dat er als
het kon wat meer overleg zou moeten komen, dat er als het kon wat meer profijt
zou moeten kunnen worden getrokken van de ervaringen van de mensen van uit het
archief. Dan nog een enkele opmerking. Ik voorzie, natuurlijk uit mijn heel be
perkte gezichtsveld, dat ben ik mij helemaal bewust, dat er wat meer onderzoek
naar stedengroei zal gebeuren hier in Nederland, dat is helemaal geen originele
vaststelling want in Engeland gebeurt het al veel langer en het is duidelijk dat
daar uitkomsten uitkomen die ons ook zullen beïnvloeden. Nu zie ik zelf in de
lokale geschiedenis grote mogelijkheden. In deze zin: dat als je een algemeen so
ciaal-historisch onderzoek doet dat betrekking heeft op grote eenheden, dan leg
je allerlei verbanden, laten we zeggen je onderzoekt de landbouwcrisis en je ziet
de welvaart stijgen en dalen, dat kun je zien en dan leg je daarnaast de migratie
statistieken en dan trek je de conclusie: Kijk er is verband. Dat verband impliceer
je, dat heb je niet heel concreet vastgesteld. Als je nu ingewikkelder verbanden
zoekt dan is het in een gemeente mogelijk om die mensen bij elkaar te zoeken. Je
moet natuurlijk niet al te grote groepen nemen want dan lukt het misschien niet,
maar daar heb ik een opmerking over. In de eerste plaats is het dus zo, voor wat
[371]
370]