dan dacht ik dat we dat eigenlijk om twee redenen doen: we willen feitenmateriaal en met dat feitenmateriaal willen wij ons kunsthistorisch stramien onderheien, sta ven. Maar er is nog iets anders en dat komt vooral tot uiting daar waar men te doen heeft niet met losse feiten maar waar men te doen heeft met ik zou haast zeggen blokken archiefmateriaal, bijvoorbeeld de rekeningen van een kerk of van een vorstenhuis gedurende 100 of 50 jaar, die compleet bewaard zijn. Ik heb iets dergelijks zelf onderzocht en ik ga misschien nu eventjes op een zij spoor, maar ik doe dat met opzet om u duidelijk te maken wat ik bedoel. Ik heb in Parijs in deze vorm een onderzoek ingesteld naar de rekeningen tussen 1660 en 1680 van Lodewijk XIV en ik heb er tussen alle bedrijven door ongeveer drie weken aan kunnen besteden en aan het eind daarvan lag a.h.w. in een panorama aan mijn voeten de hele wereld van de kunstopdrachten, van de kunstenaars, van het kunstwerk uit die periode. En dat is voor mij, ik zou zeggen de archivalische sensatie waar ik graag weken ook niks voor wil vinden, bij wijze van spreken. Om dat dus te bereiken ben ik met iets bezig, want als ik dat bereikt heb, dan gaat mij a.h.w. een gordijn open, er ontstaat een panorama en er is een archivalisch beeld aan het ontstaan dat een afspiegeling is van een werkelijkheid die ik zoek. Mijnheer de voorzitter, dat wilde ik even als eerste punt naar voren brengen. Er is een tweede punt waarom de archieven ons kunsthistorici interesseren. Een heel ander punt, wat nog met genoemd is. Dat zijn namelijk de topografische verzame lingen. De topografische verzamelingen, van sommige archieven het sieraad en de vlag, van anderen en zeker niet van de minste: de voetveeg. De voetveeg: ik kan er geen ander woord voor gebruiken. Ik kan u een archief in Nederland aanwijzen, waar mij topografische stukken op de tafel gesmeten zijn uit de 17e en 18e eeuw op een manier zoals het kladboek van mijn jongste dochter er nog niet uit ziet. Ik wil hier niet verder op ingaan, misschien weten sommigen van u waar ik op doel maar wij moeten hier perk aan stellen en nu wij toch bezig zijn met kunsthistorie en archivalia, moeten wij ook zorgen, dat de stukken van de topografie ook op dat punt even goed verzorgd worden als nu eenmaal de goederen van de overheid dienen verzorgd te zijn. Ik dank u zeer, mijnheer de voorzitter. De voorzitter bedankt de spreker voor zijn lezing en merkt op dat deze geheel vol daan heeft aan de opzet die het bestuur van de Vereniging van Archivarissen met de cyclus van deze drie kleine lezingen had. Hij merkt eveneens op dat in het laatste nummer van het Archievenblad uitvoerig aandacht is besteed aan de verzorging van de topografische verzamelingen. Vervolgens geeft hij het woord aan professor De Jonge, hoogleraar aan de Economische Faculteit van de Vrije Universiteit 366] De praktijk van het wetenschappelijk archiefonderzoek door prof. dr. J. A. de Jonge Dank u wel, mijnheer de voorzitter, dat u mij het woord geeft. Helaas kon ik van ochtend niet aanwezig zijn, dus ik weet niet of ik soms opmerkingen zal maken, die niet als een steen in een vijver vallen, omdat ze al gemaakt zijn, daarvoor mijn verontschuldigingen, maar dat kon niet anders. Een enkele korte opmerking van mijn kant over het thema: 'de praktijk van het wetenschappelijk archiefonderzoek'. Ik maak die in alle bescheidenheid, want ik bezoek de archieven nog niet zo verschrikkelijk lang, aangezien ik nog niet zo verschrikkelijk lang de geschiedenis beoefen, dus ik heb ook nog niet zo veel gele genheid gehad. Het onderwerp is vrij ruim en dat geeft mij de mogelijkheid om enkele opmerkingen te maken, enkele korte opmerkingen, die helemaal voortko men uit mijn eigen situatie als onderzoeker. Van mijn kant dus geen ervaringen met onderwijs maar echt van praktisch onderzoek, en die dan helemaal liggen op mijn professionele terrein, dat van de economische en sociaal-economische ge schiedenis. En dan eigenlijk nog weer een verbijzondering daarvan nl. de 19e- eeuwse stedengroei. Nu moet ik eerst even iets zeggen over het doel van econo misch en sociaal-historisch onderzoek. Eigenlijk gaat het erom de materiële toe stand van de bevolking te bestuderen, de veranderingen daarin, de oorzaken van die veranderingen, hoe dat terugslaat op niet-economische facetten van leven en samenleving, enfin, U kent allemaal die verschillende definities. Door die pro bleemstelling werk je als economisch-historicus heel vaak met groepen in plaats van met individuen en dan zijn de beste bronnen heel vaak - lang niet altijd, dat zeg ik er heel uitdrukkelijk bij de bronnen die je over die hele groep wat zeggen en bronnen die je dan de mogelijkheid geven om te systematiseren. Nog wat alge mener gesteld: ik ben het meest in mijn sas met materiaal dat het mogelijk maakt om met getallen te werken, de zaak te herleiden, en nu wil ik dus, aangezien ik helemaal spreek vanuit mijn ervaringen en vanuit de manier waarop ik werk en ik hoop niet dat U mij dat kwalijk neemt, ik hoop ook dat het in de opzet past mijnheer de voorzitter daar een enkele opmerking over maken. Nogmaals, in alle bescheidenheid, ik voel mij in de wereld van de archivarissen als een vreem deling in Jeruzalem op Pasen. Wel, het eerste probleem, waar ik in mijn ervaring altijd op stuit, op zoek naar dat materiaal dat je kunt gebruiken op die manier zoals ik die net aangaf, is de 367]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 24