die speciaal uit de hoek van het Warborg Institute Wanovsky een grote vlucht
heeft genomen en tot in onze tijd na de laatste wereldoorlog zich bijzonder ont
wikkeld heeft in de duitse gebieden, in het amerikaanse en het engelse maar ook in
Nederland. Ik dacht dat nu nadat deze periode weer doorlopen is zich een zekere
reaktie aan het ontwikkelen is en dat men weer begint te beseffen dat er wel dege
lijk belangstelling behoort te zijn van de kunsthistoricus voor het archiefwezen.
U zult natuurlijk zeggen, wat zoekt U? Nou ja, wij zoeken eigenlijk in hoofdzaak
twee dingen, de zuivere documentaire gegevens omtrent leven, werk en dood. Maar
wij zoeken ook een tweede aspekt, dat is de algemene achtergrond, de samenhan
gen tussen de kunstenaar, zijn werk en de opdrachtgever. Wij zoeken dus naar een
heel duidelijk sociale relatie. Een socio-historisch aspekt van de kunstgeschiedenis
zou dus in het bijzonder van deze relatie kunnen profiteren. Beter dacht ik dan
u in theoretische details langer daarmee te vermoeien wil ik een praktisch
voorbeeld grijpen. U weet dat aan de universiteiten op het ogenblik het begrip
projectgroep bekend is, hoogtij viert, en dat in die projectgroepen door een kleinere
of grotere groep studenten onder leiding van een docent een zeker onderwerp uit
gediept kan worden. Nu in zo'n projectgroep heb ik op een gegeven ogenblik een
aspekt naar voren willen brengen, dat ik U even wil toelichten. Er is straks ge
sproken over de negentiende- en twintigste eeuwse archieven. Als ik met mijn
studenten over die negentiende eeuw spreek, dan is dat heel iets anders dan, ge
loof ik, in Uw ogen. Voor U is die negentiende eeuw zoiets als gisteren. Voor
hen is het late-middeleeuwen. Dat moet U wel even bedenken, die negentiende
eeuw, die is er al helemaal en we moeten er aan beginnen. Het is niet een eeuw
waarvan je nu kan zeggen, nou dat doen we dan wel eens als we driehonderd
jaar verder zijn. Men is volledig met de negentiende eeuw bezet. Om nu een
beeld te ontwikkelen van de kunstnijverheid in de negentiende eeuw in Nederland,
meende ik dat het verstandig was om een projectgroep te bevorderen en te organi
seren, die zich tot doel stelde: alle nationale nijverheidstentoonstellingen, die tus
sen 1808 en 1888 in Nederland gehouden zijn, aan een onderzoek te onderwerpen.
Nijverheid en kunstnijverheid liepen in die periode parallel. U vindt dus in de grote
nijverheidstentoonstellingen net zo goed een stand met ijzer als met de kostbaarste
stukken zilver. Edelsmeedkunst naast gewone stukken metaal. Pas in onze tijd
gaat dat uit elkaar, maar in de negentiende eeuw is dat een geheel, want de kunst
nijverheid beschouwde men ook als een bron van inkomen en de overheid wenste
natuurlijk die tentoonstellingen te bevorderen. Een Frans idee, dat hier met Lode-
wijk Napoleon is geïntroduceerd. En het is mij mogelijk geweest een lijst samen te
stellen van vele tientallen van die tentoonstellingen. We hebben toen een organisatie
gemaakt, dat steeds één of twee studenten zich met één van die tentoonstellingen
ging bezighouden. U zegt: waarom doet U dat? U hebt er toch zeker wel een ge
drukte catalogus van! Daar kunt u toch alles in vinden? Of u hebt er toch natuur
lijk wel een juryrapport van, daar kunt u toch alle verslagen uit op maken? Niets
bleek ons minder waar. Naar de meest uiteenlopende plaatsen zijn deze studenten
in Nederland getogen en die hebben daar per tentoonstelling ik laat nu in het
midden of het zich afspeelde in Arnhem of in het noorden des lands, of in het
364
westen getracht zo veel mogelijk van het authentieke materiaal, dat zich in die
betreffende archieven zou kunnen bevinden, na te gaan. De ervaringen die daar
mee opgedaan zijn, zijn zeer uiteenlopend. Ik meende namelijk waar al deze ten
toonstellingen toch zo kort geleden gehouden zijn en allemaal vanuit de overheid
georganiseerd waren, staat of stad of provincie, dat vanzelfsprekend, als je je tot
een archief zou wenden, de hele geschiedenis zo over je heen zou kunnen rollen.
Dat is bepaald niet het geval geweest. Wanneer U bedenkt, dat wij gedrukte cata
logi gedeeltelijk in de Koninklijke Bibliotheek moesten terugvinden met de ont
brekende stukken uit de serie in de Universiteitsbibliotheek van Leiden dan be
grijpt u, dat het nodig was voor dat onderzoek om naar alle kanten ons te wenden
en pas op die manier is het, althans gedeeltelijk mogelijk geweest, per tentoon
stelling zo breed mogelijk geïnformeerd te raken. Ik noem U dit geval, omdat U
zich misschien wel afgevraagd hebt: wat zoekt U. Nu we hebben ten eerste dus
gezocht wat voor dingen daar tentoongesteld werden? Wie de makers daarvan
waren? Per tentoonstelling zijn al deze kunstnijveren op kaartjes gezet zodat het
nu mogelijk is dat iemand die over een zilversmid van 1830 iets wil weten, dat in
een kort tempo kan vinden. Omgekeerd zijn ze ook gerubriceerd naar onderwer
pen, ook van die kant is het dus mogelijk via het onderwerp edelsmeedkunst direct
georiënteerd te raken. We hebben daar de meest mogelijke medewerking van alle
archieven bij ondervonden. We hebben toch ook wel de gedachte gekregen dat
het mogelijk zou moeten zijn dat dergelijke, toch duidelijk officiële blokken van
honderd of honderdvijftig jaar geleden makkelijker bereikbaar zouden zijn. Het
heeft dikwijls vrij lang geduurd voordat men zelfs door had waarnaar wij zochten.
Vanochtend is gezegd: maar dan heeft U de voorbereiding zeker niet goed gedaan.
Ik wil U eerlijk erkennen, dat wij uitvoerig van te voren hebben toegelicht wat wij
wensten aan de studenten en dat met elkaar besproken hebben. Maar ik had het
gevoel, dat op verschillende archieven de medewerking volledig gegeven werd
omdat men toch niet het gevoel had: natuurlijk, dan moet ik daar en daar zijn,
komt U morgen maar terug, dan ligt dat er! Ik ben ervan overtuigd dat ik dit
dan veel te idealistisch gezien heb en ik ben toch bijzonder blij dat ondanks dat
alles de medewerking zodanig geweest is, dat er van zeker de helft van de gehouden
tentoonstellingen nu een hele behoorlijke documentatie op tafel ligt. En wij het
plan hebben om ook de tweede helft hieraan te verbinden.
Daarstraks is ook herhaalde malen het woord notaris-protocollen gevallen. Wie
daar ook in geïnteresseerd zijn, de kunsthistoricus niet het minst. Het tegendeel is
waar als er iets van belang is voor ons, dan zijn het de notaris-protocollen. Ook daar
immers vindt men nu eenmaal van het leven, dus ook van de kunstenaar en zijn op
drachtgever, de neerslag en ook daar is dus het klapperen of op een andere manier
beschikbaarstellen van de gegevens buitengewoon belangrijk. En ook voor de kunst
historicus zou dat dus een zeer waardevolle aanwinst zijn. En als ik mij nu afvraag
waarom we dit eigenlijk allemaal doen, dan dacht ik dat het verstandig was ons
toch nog even op een ietwat hoger topje te stellen, want dat allemaal doen, dat
betekent dat U met een onbeschrijfelijke hoeveelheid papier te maken hebt en dat
wij ons gedeeltelijk met u door die rijstebrijberg maar moeten heenwringen. En
365