De praktijk van het wetenschappelijk archiefonderzoek
door prof. Th H. Lunsingh Scheurleer
archivarissen, dat juist vanuit het archiefbestand aan planning gedaan wordt, dus
vanuit het aanwezige bronnenmateriaal. Het zou goed zijn, indien een stuk rap
portage van Uw commissie in het Nederlands Archievenblad wordt opgenomen.
Ik dank U hartelijk, niet alleen voor wat U ons vanmiddag gebracht hebt, maar
ook voor alles wat U als persoon, als historicus en als kenner van het archiefwezen,
in zovele functies doet.
Na de theepauze vervolgt de voorzitter: Waar tot nu toe, dames en heren, de pro
bleemstelling, wetenschapsbeoefening en archieven niet zozeer alleen theoretisch
maar toch ook wel niet vanuit de praktijk van het onderzoek is gesteld, hoewel de
sprekers zelf wel aan de praktijk een heel stuk ervaring hebben opgedaan, was het
de bedoeling, dat in drie korte toelichtingen vanmiddag drie sprekers van verschil
lende disciplines ons zouden vertellen, wat zij aan archiefonderzoek hebben gehad,
in het kader van hun wetenschappelijke arbeid. Als eerste, professor Lunsingh
Scheui leer, zou ik U graag het woord willen geven vanuit Uw hoogleraarschap
aan de Leidse Universiteit, oud-conservator van de afdeling Kunstnijverheid van
het Rijksmuseum. Kunstgeschiedenis is ook een onderdeel van de geschiedbeoe
fening, die velen onder ons, ik zou zeggen, een beetje met voorliefde beoefenen.
En ik geef U graag het woord om in twintig minuten te proberen ons te vertellen
over uw ervaringen.
362]
Dames en heren,
Het is wel met enige schroom dat ik hier voor U sta als, ik mag wel zeggen, één van
de weinige vertegenwoordigers van de kunsthistorische discipline, die tevens ge
ïnteresseerd is in het aspekt archief, en wel hierom, omdat ik zo juist van de heer
Dekker een, misschien niet geheel ongerechtvaardigde, klacht heb vernomen: Ja,
daar zijn wij nu met onze archieven, waar blijven de mensen, die zich iets van die
archieven aantrekken. Maar, mijnheer de voorzitter, in de wandelgangen heb ik
een ander woord vernomen van verschillende lieden, die, toen ik hun mede
deelde, dat ik iets met een zekere universiteit te maken had. mij antwoordden:
nou met die studenten, ik schei er maar eens mee uit. Ik heb al zo ver
schrikkelijk veel werk aan die studenten, en U begrijpt ik kom hier ook namens
die studenten, dus mijn schroom zal u duidelijk zijn. Ik hoop dat u mij toch toe
staat het onderwerp van mijn kant te belichten, omdat ik meen dat deze relatie
kunstgeschiedenis-archief van eminent belang is. Voor uw discipline misschien, voor
de onze zeker. De kunsthistorische relatie met het archief heeft zich in de laatste
honderd jaar in een duidelijke curve ontwikkeld. Ik dacht dat het hoogtepunt van
die curve lag omstreeks 1900. Het is de tijd van de kunsthistoriserende archivaris
en van de archivariserende kunsthistoricus, denkt u aan iemand als Muller, wiens
naam al zo vaak gevallen is in dit milieu, maar die ook voor de kunsthistorie zijn
sporen verdiend heeft. Denkt u aan de andere kant aan iemand als Abraham
Bredius, kunsthistoricus, die jaren lang archiefwerk verricht heeft en standaard
werken op dat gebied het licht heeft doen zien. Na de periode van dat hoogtepunt
in die curve, zijn wij gekomen in de periode tussen de beide wereldoorlogen en ik
dacht dat daar uitgesproken van een dieptepunt moet worden gesproken. En dat
is ook niet helemaal te verwonderen wanneer u bedenkt, dat de kunsthistorie zelf,
toen men eenmaal het gevoel had, dat men min of meer documentair onderheid
was geraakt (ik laat in het midden, of het waar is of niet, ik betwijfel het per
soonlijk) heeft gezegd: nu gaan we weer rechtstreeks op het object af. Men gaat
weer terug naar het object zelf van onderzoek en men bevordert, wat men tegen
woordig noemt: het close reading. Het object als zodanig en verder alle achter
grond interesseert ons niet. Daarnaast kwam er een tweede stroming op, juist in
die periode tussen de beide wereldoorlogen, dat is de stroming van de ikonografie,
363