wereld toch in een vrij vroeg stadium op de hoogte gesteld is en erbij betrokken
kan worden.
Dr. Dekker: Jawel, maar ik bedoel niet de archiefwereld maar ik bedoel de archi
varissen en dat is een verschil.
Prof. Slicher: Ik zie dat verschil niet.
Mr. Ketelaar: Wel professor mag ik het toelichten. Ik heb inzage gehad van het
rapport dat door de subcommissie rechtsgeschiedenis van de Historisch Weten
schappelijke Commissie is vervaardigd en ik moet U zeggen, dat het rapport tot
mijn stomme verbazing wel handelde over wat er aan de nederlandse universi
teiten en hogescholen aan rechtshistorisch onderzoek wordt gedaan en over de
mankracht, die men daarbij ter beschikking meent te hebben. Met geen enkel woord
wordt echter gesproken over het rechtshistorisch bedrijf zoals dat buiten de uni
versiteiten plaats vindt en dan sluit ik mij helemaal aan bij wat dr. Dekker zegt,
met name wordt voorbij gegaan aan de prestaties van de archivarissen, die als
rechthistorici in de archiefbewaarplaatsen hun vakgebied vooruitbrengen.
Prof. Slicher: Het rapport rechtshistorie geeft alleen een opsomming van wat er aan
de universiteiten gebeurt.
Dr. Dekker: Misschien is deze discussie een stimulans ter bezinning of de richting,
die de commissie nu inslaat wel goed is.
Drs. Mentink wil van de inleider een geruststellende verklaring hebben. Hij vindt
het nl. nodig te weten of de planning, die professor Slicher heeft behandeld, be
trekking heeft op het eerste stadium en ook, of de inleider duidelijk zegt wanneer
het tweede stadium aanbreekt: Als ik goed ben ingelicht zijn de rapporten die nu
worden opgesteld rapporten in concept, die aan alle historici en ook historici voor
zover zij archivaris zijn, ter openbare discussie worden aangeboden. De volledige
discussie moet nog op gang komen. Het eerste rapport zouden wij dan kunnen
zien als een stuk, waarin een bepaalde richting wordt aangegeven. Is dat zo, dan
zijn we geloof ik voor een deel althans gerustgesteld.
Prof. Slicher antwoordt, dat het inderdaad de bedoeling is, dat op deze wijze ge
werkt wordt. Bij de samenstelling van het rapport van de afdeling Organisatie en
Efficiency en van het advies nr. 15 van de Archiefraad, kon men steunen op ma
teriaal, dat al bijeen gebracht was. Daarover beschikt men ten aanzien van het his
torisch onderzoek nog niet; hier moet een allereerste begin opgebouwd worden:
Ik kan U zeggen, dat op het verzoek, dat door Z.W.O. gedaan is aan de Sociaal
Wetenschappelijke Raad, voor zover het de sociale wetenschappen betreft, natuur
lijk gereageerd is. Er is daarna echter een rapport opgesteld, waarmee weinig te
doen viel. Ik geloof evenwel, dat men bij de historici al wat meer met feiten aan
de gang is en hoop dat men het voor elkaar krijgt. Er zal zeker een discussie in
algemene zin over moeten plaatsvinden.
360]
Drs. Mentink: U kunt ons ook als voorzitter van de Historisch Wetenschappelijke
Commissie toezeggen dat dat inderdaad gebeurt.
Prof. Slicher: Ja.
Dr. Hart: Professor. Hoe vangt U eigenlijk het Wetenschappelijk historisch on
derzoek op van buitenlanders, bijv. een onderzoek over de geldmarkt, typisch iets
uit de tweede helft van de 19e eeuw door een Amerikaanse specialist en door een
ander over de slavenhandel en over scheepsbouw. Hoe vangt U die mensen op?
Prof. Slicher antwoordt, dat dr. Hart niet mag vergeten, dat het bij deze planning
vooral gaat om projecten die voor de nederlandse regering financiële gevolgen
hebben en dat is bij het onderzoek dat door buitenlanders wordt verricht niet het
geval. Natuurlijk moeten wij er wel voor zorgen dat er geen doublures komen. In
het rapport wordt duidelijk gesteld, dat wanneer buitenlanders al met bepaalde
onderwerpen bezig zijn deze niet ook nog eens van nederlandse kant behandeld
moeten worden. Ik dacht overigens, dat personen uit ons land, die bepaalde on
derwerpen in studie nemen het terrein wel zó goed kennen, dat zij weten öf en zo
ja welke buitenlanders met dezelfde stof bezig zijn. Maar het is zeker van be
lang, dat U hierop wijst.
Jhr. Dr. Sandberg vraagt zich af of op welke wijze zo'n studie-commissie er achter
kan komen welke buitenlanders historisch onderzoek verrichten en gebruik maken
van nederlandse archieven, zonder de archivarissen te raadplegen?
Prof. Slicher: We willen de archivarissen echt niet buiten sluiten.
Dr. Struick meent, dat archieven voor historici onduidelijke instrumenten zijn.
Archiefdiensten moeten duidelijk dienstbaar zijn aan de geschiedwetenschap. Moet
daarom niet opnieuw de vraag, die Blok aan Muller stelde: 'Wat hebben jullie (dat
zijn: de archieven) ons te leveren?' aan de orde komen.
Prof. Slicher antwoordt, dat de vragen: wat hebt U ons te leveren en in welke
vorm kunt U het ons leveren, zeker besproken moeten worden, over de notariële
archieven bijv. is al de vraag gesteld, op welke wijze dit het beste geschieden kan.
Alleen door goed samenspel kan iets bereikt worden, dat zowel voor het archief
wezen als voor de geschiedenis van betekenis is.
De voorzitter sluit de discussie en maakt nog de volgende opmerking: Na Uw le
zing, professor Slicher, heb ik wat spontaan gezegd, dat er over ons, maar zonder
ons beslist wordt. Maar wanneer we U kennen en ons realiseren, dat U zowel de
terreinen van het hoger onderwijs als het archiefwezen overziet en bovendien be
denken, dat in Wageningen bijzonder veel doelgericht, planmatig archiefonderzoek
verricht wordt, dat leidt tot indrukwekkende reeksen als de A.A.G. bijdragen, dan
zijn wij gerust gesteld. Het is vaak moeilijk na te gaan wat de historici willen. De
discussie heeft echter zeer bruikbaar denkmateriaal opgeleverd. Ten aanzien van
de planning zou het bijzonder nuttig zijn in samenspel tussen de historici en de
[361