Discussie duidelijk beeld voor ogen heeft over het onderzoek dat in de toekomst zal ge schieden is een gesprek met de archiefwereld nog weinig vruchtbaar. Ten tweede: Het archiefwezen is in de Historisch Wetenschappelijke Commissie beslist niet vergeten. De voorzitter, de onder-voorzitter van de Archiefraad en prof. Hugenholtz, die ook lid is van de Archiefraad, maken ook deel uit van de Historisch Wetenschappelijke Commissie. U hebt hier het bekende verschijnsel van overlapping. Ten derde: Ook de Archiefraad is in deze waakzaam. Door de Archiefraad is op 16 februari 1972 Commissie VII ingesteld, het aantal commissies stijgt zeer snel. Ik hoop dat we nog leven als de Commissie C wordt ingesteld bij de Archiefraad, dat kan nog wel. Deze commissie VII bestaat uit de hoogleraren Hugenholtz, Bau- det en Slicher van Bath. Zij heeft tot opdracht gekregen: inventarisatie van beleids vraagstukken, met betrekking tot de verhouding: archiefwezenwetenschappelijk onderzoek. Er zijn al enkele voorlopige gedachten op papier gezet, maar de com missie zal zich hierover zeker nog verder en nader moeten beraden. En ten vierde: daarmee wil ik dan eindigen, heb ik dit symposium aangegrepen om U op de hoog te te stellen van wat er gaande is met betrekking tot de planning van het historisch onderzoek. Wat de planning betreft is men in de vele subcommissies volop aan het werk. Het geheel is op het moment nog niet zo overzichtelijk. Er liggen nog weinig details vast en U zult het overzicht dat ik heb gegeven als een soort werkrapport moeten zien over een bouwwerk, dat misschien nu ongeveer ter halver hoogte is gekomen. Ik heb het sterke vermoeden dat voor de voltooiing herhaaldelijk op U een beroep zal worden gedaan en dat er gaarne van Uw goede raadgeving gepro fiteerd zal worden. Ik heb gezegd. Dr. Pirenne: Dank U wel, professor Slicher van Bath, voor Uw instructieve uiteen zetting, waarvan ik me, maar dat kan nog blijken, afvraag in hoeverre die tot dis cussie aanleiding kan geven. Misschien dat we wel eens de indruk hebben, dat er over ons wordt beslist zonder ons, dat klinkt misschien erg negatief en zo is het ook niet bedoeld, maar inderdaad U hebt zelf al geconstateerd dat waarschijn lijk pas in de slotfase, of in de tweede bouwfase van het bouwwerk, wanneer de verdieping en het zolderraam aan de beurt komen, ook een beroep zal worden gedaan op de inbreng vanuit de archiefwereld. Mag ik voordat ik de discussie open ook nog even de algemene rijksarchivaris van België hier welkom heten? Mijnheer Wijffels het is al een zeer oude traditie, dat de algemene rijksarchivaris van België hier in ons midden is op de studiedagen 356 van de Vereniging van Archivarissen in Nederland en ware U vanmorgen hier geweest dan hadden uw oren van trots getuit over alles wat gezegd is over de we tenschappelijke activiteiten van het toch onderbemande belgische archivarissen- corps. Wij vragen ons af hoe de belgische archivarissen het klaar spelen zowel we tenschappelijk actief te zijn als toch ook vele inventarissen te produceren bij een zeer kleine bezetting. Misschien is dat één van de wonderen van de zuidelijke lucht, die het wat beter doet groeien. Wij heten U graag van harte welkom en in U tevens een lid van de Internationale Archiefraad. We weten dat het voor U niet altijd misschien zo aangenaam zal zijn om weer uit Uw werk te moeten uitbreken gezien Uw vele verplichtingen ook op het internationale vlak en daarom stellen wij het te meer op prijs dat U de moeite hebben willen nemen daarvoor naar Nederland te komen. Hartelijk welkom! Dames en Heren mag ik dan nu vragen wie met professor Slicher van Bath van gedachten wil wisselen over het thema, dat hij aan de orde stelde: de planning van het historisch onderzoek en het archiefwezen. Wie van U mag ik het woord geven? Dr. Obreen spreekt als eerste zijn bijzondere dank uit voor het feit dat prof. Sli cher van Bath tot de deelnemers van het symposium het woord heeft willen richten. Hij verenigt in zich de onderwijsman en de zelfstandige onderzoeker en is ook nog archiefman, De planning van het historisch onderzoek moet gespeeld worden door samenspel van mensen die in die verschillende richtingen en liefst samen bezig zijn. Veel archiefmensen zullen suggesties hebben voor het historisch onderzoek, die allicht door de man die niet dagelijks op het archief komt niet zullen worden bedacht. De verschillende genootschappen, die in ons land en in de ons omringende landen bestaan zouden gezamenlijk kunnen vergaderen en op die manier in de planning van het historisch onderzoek maar dan internationaal worden betrokken. Spreker wijst op de betekenis van de Friese akademie, die dit jaar een publicatie over het jaar 1672 deed verschijnen en op de noodzaak om als archivarissen en his torici samen te werken met mensen van andere faculteiten. Voorts meent hij dat dit samenspel zich tot over de grenzen zou moeten uitbreiden, omdat de archivarissen en historici in ons land te weinig weten van de situatie in België, Münster, Hamburg en Keulen. Er is hier sprake van een duidelijk tekort, dat zo goed mogelijk moet worden aangevuld. Spreker zou weieens willen weten, hoeveel mensen in de zaal, allemaal bij de archiefdienst werkzaam, lid zijn van een historisch gezelschap en contact hebben met het historisch onderzoek. Prof. Slicher: De Historisch Wetenschappelijk Commissie is zich zeer wel bewust van het vele werk, dat door tal van regionale en lokale organisaties gedaan wordt. U hebt nu Friesland genoemd maar het geldt natuurlijk net zo goed voor Limburg, voor Brabant, voor Gelderland, voor Amsterdam en Rotterdam. Men is wel eens op de gedachte gekomen, dat er een soort centraal orgaan zou moeten komen, een centraal sekretariaat, dat de verbinding legt tussen al deze regionale en lokale organisaties, zodat men meer van elkaar en van eikaars werk op de hoogte kan 357]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 19