Planning van het historisch onderzoek en de archieven
door prof. dr. B. H. Slicher van Bath
Meneer de voorzitter, dames en heren,
Ik dank U voor Uw vriendelijke welkomstwoorden. Ik zal vandaag voor U spre
ken over de planning van het historisch onderzoek en de archieven. Toen de secre
taris van de Vereniging van Archivarissen mij uitnodigde om tijdens dit sympo
sium voor U te spreken, heeft hij een ander onderwerp genoemd.
Kort daarop heb ik hem voorgesteld om te spreken over planning van het historisch
onderzoek en de archieven. Ik ben mij bewust, dat ik daarmede wellicht de plan
ning van het symposium wat doorbroken heb. Ik hoop niet dat U mij dat kwalijk
zult nemen, maar ik wilde graag eigenlijk iets vertellen over ontwikkelingen, die
zich op het ogenblik in de historische wereld aan het voltrekken zijn en die ook
voor het archiefwezen van groot belang kunnen worden. Het betreft namelijk de
planning van het historisch onderzoek. Misschien is planning hier een te groots
woord. U kunt misschien beter nog zeggen: vooruitdenken, welk historisch onder
zoek in de nabije toekomst (de eerste 20 a 25 jaar) zal ondernomen worden. Bij
planning streeft men er naar schaarse middelen in de toekomst optimaal te gebrui
ken en onder die schaarse middelen verstaan wij dan: niet alleen geld, maar tech
nische hulpmiddelen en vooral tegenwoordig arbeidskracht, want dat is een zeer
bijzonder kostbaar goed. U weet, de salarissen stijgen nog voortdurend en de groot
ste kosten gaan in de personele zijde van de begroting zitten.
Planning op historisch terrein is in Nederland niet iets nieuws, namelijk bij de uit
gave van de historische bronnen kennen we het al. Er is de Rijkscommissie voor
Vaderlandse Geschiedenis, onder wier supervisie de delen van de R.G.P. worden
uitgegeven en bij deze commissie werkt men nog steeds op basis van een rapport,
dat in 1904 is gepubliceerd. Dat rapport heeft enige aanvullingen ondergaan in
1952. De rijkscommissie is er in geslaagd een groot deel van de wensen die er in
1904 en 1952 bestonden te realiseren. Maar vanzelfsprekend en dat behoort bij
planning past men het programma ook voortdurend aan. Zo zijn kortgeleden
gepubliceerd de delen van Van der Wal over het Nederlands beleid in Indonesië
in de jaren 1945-1950. De rapporten van de Rijkscommissie voor Vaderlandse Ge
schiedenis kunt U beschouwen als een goed voorbeeld van planning.
Men heeft indertijd een duidelijke visie gehad in de lacunes, die er bestonden en
[350]
bovendien moet gezegd worden dat het beleid van de rijkscommissie gekenmerkt
wordt door de soepelheid bij de aanpassing.
Voor het rijksarchiefwezen is planning ook geen onbekend verschijnsel. U zult
misschien in de laatste jaren wel eens gezucht hebben onder alle vragen die uit
Den Haag kwamen en alle gegevens, die U moest gaan verstrekken. Maar dankzij
deze medewerking van U en dankzij ook de vele gegevens die U verstrekt hebt en
vooral ook dankzij de afdeling Organisatie en Efficiëntie van het Ministerie van
Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk is het mogelijk geworden om een in
zicht te krijgen in de achterstand van de inventarisatie van de archieven. Men heeft
ook een inzicht gekregen in de zeer moeilijke omstandigheden waaronder in ver
schillende rijksarchieven gewerkt moest worden en het is daardoor mogelijk gewor
den aanbevelingen te doen tot verbetering en een beleidslijn voor de toekomst uit
te zetten. Het is nu maar te hopen dat die beleidslijn ook werkelijk gerealiseerd kan
worden, dat daarvoor dan de middelen niet gaan ontbreken. Naast de interne rap
porten van de afdeling Organisatie en Efficiëntie, waarvan in juli de definitieve
redactie gereed is gekomen, is de planning voor de nabije toekomst van het rijksar
chiefwezen naar buiten vooral bekend geworden door het advies nr. 15 van de
Archiefraad. Wat het historisch onderzoek betreft is men nog niet zover. In tegen
stelling tot het rijksarchiefwezen heeft men bij de historici niet met één tak van
een overheidsdienst te maken, maar met een conglomeraat van instituten van uni
versiteiten en hogescholen, van zelfstandige instituten, allerlei commissies, stich
tingen, nationale, regionale en lokale verenigingen en tenslotte, als toch ook zeer
belangrijk de particuliere onderzoekers. Alle met uiteenlopende velden van belang
stelling, allen met hun eigen wensen en hun eigen toekomstvisie.
Planning van onderzoek kan van bovenaf geschieden en dan is het vaak moordend
voor ieder persoonlijk initiatief. Dit is een vorm van planning, die ik beslist af zou
willen wijzen.
Planning kan ook door de betrokkenen zelf geschieden, waarbij van verschillende
zijden bouwstenen worden aangedragen en het is deze laatste manier van vooruit
denken waarnaar wij moeten streven. Het zal hierbij vooral om grotere projecten
gaan, niet om ieder klein onderzoek. De planning heeft betrekking op projecten,
waarmede veel mankracht, technische hulpmiddelen, hoge drukkosten, enz. zijn ge
moeid. Projecten waarvoor een beroep op de overheid gedaan moet worden voor
steun, voor financiële middelen. En dan gaat het er dus om, de schaarse middelen
die de overheid ter beschikking kan stellen zo goed mogelijk te gebruiken.
Er zijn op 't ogenblik vier adviesorganen, welke de regering kunnen adviseren, ge
vraagd en eventueel ook ongevraagd, indien zij van oordeel zijn dat bepaalde zaken
onder de aandacht van de regering gebracht moeten worden. De vier adviesorganen
zijn: de reeds genoemde Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis, de Sectie
Geschiedenis van de Akademische Raad, de Archiefraad en de Historisch Weten
schappelijke Commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Weten
schappen. In 't kort een opsomming van de taken:
[351