Dr. Dekker antwoordt, dat hij alleen België genoemd heeft, omdat het daar wel kan En hij wilde wel, dat iedereen in heel Nederland zo deed als in Amsterdam. Want daar komt ook nog wel wat uit. Mr. Ribberink: Maar Amsterdam heeft effectief 100 man in dienst, dacht ik. r. Van Hoboken: Mag ik wel even zeggen, dat er ondanks die bezetting, in som mige opzichten roofbouw gepleegd wordt op de vrije tijd en de gezondheid van mijn ambtenaren. Drs. .Smeets wil nog even terugkomen op de kwestie van de regionale- en lokale geschiedschrijving. Het is bekend, dat door archivarissen veel gedaan wordt: Maar waar het om gaat is, dat men blijkbaar dat proefde ik uit de discussie en ook wel uit het betoog van de heer Dekker - die regionale- en lokale geschiedschrij ving met als wetenschappelijke geschiedbeoefening beschouwt en daar protesteer ik tegen. Er wordt door de organen voor regionale geschiedschrijving, althans voor zover ik ze ken hier in Nederland, veel gepresteerd en gepubliceerd en dat zie ik als wetenschappelijke geschiedbeoefening. Een punt is echter, dat men op de uni versiteiten het nut en de betekenis van de wetenschappelijke regionale geschied schrijving met ziet. In Limburg bestaat al meer dan 100 jaar een jaarboek en wat daar in staat is natuurlijk lang niet allemaal even goed. Dan is te betreuren, dat het zoveel moeite kost de regionale geschiedschrijving bij de universiteit aanvaard te krijgen als wetenschappelijke geschiedbeoefening. Het komt wel voor dat men ons van universitaire zijde artikelen aanbiedt voor publicatie in een van onze or ganen, waarvan wij moeten zeggen, dat zij het peil niet halen dat wij voor onze zogenaamde regionale geschiedschrijving hebben gesteld. Spreker gelooft dat de mentaliteit b.j de universitaire instanties moet veranderen. Men coacht de'mensen met, die men de behandeling van een historisch onderwerp opdraagt. De studenten zijn b,j hun komst op het archief niet goed voorbereid. Een student kreeg van een hoogleraar opdracht om een scriptie te maken over de werkverschaffing in Lim burg in de dertiger jaren. Men had hem zonder enige verdere informatie alleen maar gezegd, dat hij maar eens naar een aantal archieven toe moest gaan. Over de mcNgeze"?" WerkverSchaffing en de wettelijke regeling daarvan was hem Dr. Dekker vindt het jammer, dat dit vraagstuk hier niet behandeld wordt voor are ivanssen en historici/met-archivarissen samen. De spreker veronderstelt dat wanneer historici/niet-archivarissen deze discussie hadden bijgewoond, hij nog sterker tegen de onhoudbare situatie gefulmineerd zou hebben: Er is nl. een totale kloof, die moet overbrugd worden. Het gaat hier in eerste en laatste instantie om een mental,te,tsversch.l. Overigens wil dr. Dekker ook aan de regionale geschied schrijving wel het wetenschappelijk karakter toekennen. Hoe zou hij anders kunnen. Hij heeft zelf immers een boek geschreven over Zuid-Beveland. De volgende vraagsteller is d, Brekelmans, die op twee puntjes van het verhaal an de lezing van de heer Dekker zou willen ingaan. Het eerste betreft het maken van indices op allerlei bestanddelen van de archieven. Hij valt de inleider graag 346] bij in zijn verlangen, dat daar aan veel meer gedaan zou moeten worden dan in het verleden en dat het maken van indices zeker voorrang zal moeten krijgen op het maken van perfekte inventarissen. Van de series, die geïndiceerd moeten wor den zijn de resolutieboeken de belangrijkste. Toen de spreker in Breda een begin moest maken met het indiceren van deze belangrijke reeksen bleek hem, dat bijna nergens in Nederland moderne indices op dit soort archieffondsen bestaan. En óók dat er geen richtlijnen voor bestaan. Hij is van mening, dat het gevaarlijk is om zonder meer op de aantekeningen, die de griffiers vroeger in de marge van de re soluties noteerden, af te gaan. Hun aanduidingen zijn vaak onvolledig of veel te algemeen. Het maken van indices is trouwens een zaak op zich. Voor hem staat het vast, dat het indiceren van vroedschapsresoluties grote prioriteit verdient als het gaat om het blootleggen van bronnen, die voor de vaderlandse historie belangrijk zijn. Vooral ook, omdat dit voor historici buiten onze kring een belangrijk lokaas vormt tot onderzoek. Het tweede punt gaat over een constatering van de inleider, dat er in landelijke verenigingen en historische commissies bijna geen mensen uit onze kring zitten. Spreker meent echter, dat dr. Dekker ten onrechte uitgaat van de veronderstelling, dat het corps van archivarissen bijna geheel uit historici be staat of uit mensen die dat niet zijn en na hun historische studie zijn omgeturnd. De stelling echter, dat het zeer aanbevelenswaardig is om voor het vak van ar chivaris een juridische studie te volgen en geen historische is in onze kring nog niet geheel verworpen. Vier rijksarchivarissen en zeven gemeente-archivarissen zijn, dacht ik, nog jurist. Deze mensen hebben door hun opleiding niet die animo en vaak ook niet de vakkennis om zitting te nemen in het bestuur van historische ver enigingen. Daar komt bij, dat in vergelijking met 50 a 60 jaar geleden de verhoudin gen toch wel drastisch veranderd zijn, vooral omdat buiten onze kring het aantal historici heel sterk is toegenomen. En daarmede is de afwezigheid van archivaris sen in historisch wetenschappelijke commissies afdoende verklaard. Dr. Dekker heeft met de conclusie van dr. Brekelmans nogal moeite. De juristen hebben in de archiefwereld altijd een heel belangrijke plaats ingenomen en wan neer hij hen een aantal malen niet expliciet heeft genoemd, dan is dat alleen omdat hij hen, krachtens hun opleiding en heel hun werk. praktisch ook als historici be schouwt. De spreker rangschikt hen onder de noemer van historische onderzoe kers, historici, maar juist vroeger waren het deze mensen, die meester of doctor in de rechten voor hun naam hadden, die in al die historische commissies zaten. Fruin, Muller en Feith en al die mannen, die geen historici waren, zijn hiervan de duidelijke voorbeelden. Zij waren juristen. Maar zo stelt dr. Brekelmans de aka- demische vorming der juristen van toen was geheel anders dan die van de huidige juridische opleiding. Die kun je niet met elkaar vergelijken. De voorzitter besluit de discussie, die ons tot de kern van de zaak heeft gebracht. Hij dankt de inleider nogmaals voor de geweldige wijze waarop hij zijn bijdrage leverde en spreekt de hoop uit ook tijdens de forum-discussie op zijn kennis en in zicht een beroep te mogen blijven doen. 347]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 14