voor ons en bij ons en over ons gepraat wordt zonder dat we er in feite zelf bij
betrokken worden.
Dr. Dekker zegt de heer Mentink te bedanken omdat hij een paar belangrijke as-
pekten heeft aangeroerd. Het kerkhistorische is buiten beschouwing gelaten en
daar is het misschien nog erger. De heer Mentink komt ook dank toe voor de exac
te cijfers die hij verstrekte. De spreker weet ook wel zo ongeveer, waar de heer
Mentink het niet met hem eens is, maar dat zal morgen in de forum-discussie wel
blijken. Ik heb o.a. de heer Mentink op het oog gehad toen ik over onze archief
ideologen sprak, tot wie ik mijzelf niet reken.
De heer Wartena is het op veel punten met de heer Dekker eens. Als beloning voor
het briljante betoog zouden wij ons moeten beraden op wat wij niet alleen indivi
dueel, maar misschien ook collectief zouden kunnen doen. De spreker vraagt of het
niet mogelijk zou zijn om in kontakt met historische instituten en hoogleraren ener
zijds en het archiefwezen anderzijds tot een periodiek te komen, waarin aandacht
wordt gevestigd op het historisch onderzoek en waarvoor de archivarissen mogelijk
nog materiaal kunnen aandragen en waarbij anderzijds de archivarissen aandacht
kunnen vragen voor nieuw ontdekte bronnen, die voor bepaalde onderzoekers van
bijzonder groot belang zijn.
Dr. Pirenne ziet de vraag van de heer Wartena als meer algemeen en niet zo expli
ciet alleen gericht tot dr. Dekker, maar geeft de inleider graag de gelegenheid tot
antwoorden. Hij vraagt zich af of er geen gelegenheid zou kunnen zijn bijv. in
de bestaande historische tijdschriften bijvoorbeeld in het ook evoluerende Neder
land Archievenblad, dat er ook altijd wel voor bedoeld is geweest: Ik hoor echter
regelmatig van de redakteur, dat kopy van dien aard maar spaarzaam wordt aan
geboden.
Dr. Dekker reageert op de woorden van de voorzitter en meent, dat het aanbieden
van kopy natuurlijk ook afhankelijk is van het lezerpubliek. Als iemand een artikel
heeft en hij weet bij voorbaat, dat het buiten de nauwe kring van de archivarissen
praktisch niet aan de man komt, dat zal hij dan niet inzenden. Hij zal er wel een
artikel in plaatsen over typisch archivistische problemen, maar niet over algemeen
historische. Wanneer inderdaad het roer van het Archievenblad omgegooid wordt
en er zal nauwkeurig studie over gemaakt moeten worden hoe dat moet en of
daar ook niet-archivarissen bij betrokken moeten worden dan pas zal men
ook kopy kunnen verwachten.
De voorzitter: Ik geloof mijnheer Marechal, dat het archievenblad in België wel
als zodanig fungeert.
De heer Marechal: Men doet twee zaken in België. Men publiceert studies van
professionale aard, maar ook studies van historische aard in dit tijdschrift.
Dr. Dekker vult aan: en bovendien is het aandeel van de Belgische archivarissen
in algemeen historische tijdschriften veel groter dan bij ons.
Dr. Pirenne tenslotte: Mijnheer Wartena, misschien is dit alles samen wel het ant-
woord op uw vraag. Persoonlijk meent spreker, ook vanwege de beperkte finan
ciële middelen op het ogenblik voor het uitgeven van tijdschriften en omdat de
toegestane subsidie voor 1973 aan de Vereniging van Archivarissen van de pen
ningmeester de grootst mogelijke krachttoer vraagt om het tijdschrift in deze om
vang te handhaven, dat niet aan een nieuw tijdschrift moet worden begonnen,
maar dat wij wel zouden kunnen denken aan de mogelijkheid van een breder fo
rum binnen eventueel de Bijdragen en Mededelingen van het Nederlands Histo
risch Genootschap, hetgeen eventueel in samenwerking met de redakteur van het
Nederlands Archievenblad zou kunnen worden onderzocht.
Drs. Bordewijk is het helemaal eens met het goede verhaal dat de heer Dekker heeft
gehouden. Het spreekt natuurlijk theoretisch fantastisch aan en we zouden het alle
maal graag anders willen, het is toch vooral door het einde van het betoog
helemaal duidelijk, dat de heer Dekker meent, dat wij als archivarissen het er wel
een beetje bij hebben laten zitten. Hoewel nog zeer jong en pas in het vak is spreker
van mening, dat er door de enorme hoeveelheid extra taken, die, met name door
de archiefwet 1962 op de archivarissen afkomen, gewoon geen tijd meer is. De
dag heeft nu eenmaal maar 24 uur.
Dr. Dekker repliceert met de wedervraag: Hoe is het mogelijk, dat de archivaris
wèl zijn taak op het punt van de lokale en regionale geschiedschrijving heel goed
uitoefent? Hoe is het mogelijk dat bijv. een blad als het tijdschrift 'Holland' voor
een groot deel tot stand komt op de 3e Afdeling van het Algemeen Rijksarchief?
Hoe is dat mogelijk? Voor dit soort werk wordt blijkbaar toch ruimte gemaakt.
En naast het tijdschrift 'Holland' zijn er nog andere. Het is gewoon iets wat be
studeerd moet worden. Ie moet kijken of de prioriteiten goed liggen: Ik geloof
inderdaad dat de rede van Graswinckel toch wel als een al eerder genoemde mijl
paal aan te nemen valt. Dat er een these was, dat er door Graswinckel een anti
these is gekomen en dat we nu tot een synthese moeten komen.
Drs. Bordewijk: Maar dan moet er aan één voorwaarde toch wel zijn voldaan en
dat is, dat er geld is. Je kunt natuurlijk niet met te weinig mensen en te weinig
geld alles blijven doen.
Dr. Dekker: Nee, maar met de mensen die je hebt en met het geld dat je hebt
mits het allemaal nuttig verdeeld is kun je nog wel veel doen, daar ben ik van
overtuigd. Trouwens, er wordt heel veel door de archivarissen, als beoefenaars van
de historische wetenschap, buiten diensttijd, gedaan en dat zou de spreker niet
willen verwaarlozen of missen. Iemand als Muller en al die mannen van vroeger,
waren toch immers altijd bezig. Ik wil niet zeggen, dat wij dat ook in die mate
moeten doen, maar mij is het in ieder geval gelukt om hoofdzakelijk buiten dienst
tijd een boek van zoveel bladzijden te schrijven.
Drs. Woelderink mengt zich in de discussie tussen de heren Dekker en Bordewijk
en constateert, dat er sprake is van een soort psychologisch motief, dat meespeelt.
Hij meent voorts, dat er een proces op gang is gekomen, waardoor het lijkt of de
archivaris de vlucht naar het lokaal- en regionaalhistorisch onderzoek genomen
342]
343