Inst, voor Naamkunde van de Kon. Akademie, het Inst. voor Sociale Gesch. en
dergelijke en de instituten van de universiteiten. Ze werken praktisch alle met een
zeer kleine bezetting. Ten tweede door afgestudeerden, die bij de gratie van Z.W.O.
een dissertatie of een andere grote publikatie voorbereiden. Zij zijn niet zo talrijk.
Ten derde door amateur-historici, die uit liefhebberij en buiten kosten van de we
tenschap, individueel of in groepsverband, aan die wetenschap een niet onbe
langrijke bijdrage leveren. En de archivarissen? Doen zij aan research, van geringe
omvang of in grote projekten? Moéten zij aan research doen in wat voor vorm dan
ook?
De waarde, die de archieven vertegenwoordigen, is voor het overgrote deel een
wetenschappelijke en dat betekent vooral een histonsch-wetenschappelijke. De toe
vloed van moderne archivalia holt deze stelling niet uit, want het administratieve
belang neemt snel af naarmate de archieven ouder worden. Is het verantwoord
dat het archiefwezen, waaraan zoveel geld wordt besteed vooral ten behoeve van
de historische wetenschap, met een zo groot potentieel van vakhistorici en histo
risch onderlegde juristen, alleen maar produceert wat anderen vragen, uitsluitend
voorbereidend werk doet ten behoeve van derden? Worden de archieven, als zij hun
administratief belang verloren hebben, dan alleen maar bewaard ten behoeve van
de instituten, enkele promovendi, een aantal amateurs en de genealogen? Dit zou
gelijk zijn aan een R.O.B., die alleen maar opgraaft, potjes en profielen dateert,
en de voorwerpen en gegevens ter inzage geeft aan degenen, die er een studie over
willen maken. Ieder vindt het doodnormaal dat de archeologen van de R.O.B.
hun vondsten in een historische kontekst plaatsen, er een verhaal over samen
stellen en aldus zelf de historische wetenschap vooruithelpen; zij zijn trouwens
verplicht dat te doen. Het is ook gewoon dat kunsthistorici in musea niet alleen
schilderijen schoonmaken, ze determineren en ophangen, maar ook artikelen
schrijven over de schilder, de opdrachtgever, de bezitters en hun sociale achter
gronden. De wetenschappelijke ambtenaren in de musea hóeven dat niet te doen,
maar wie zou zich anders van die taak moeten kwijten? Een toevallige promoven
dus, of de kunsthistorische instituten? Maar deze laatste gaan er immers in hun
researchplanning vanuit dat ook de opgeleide vakmensen in de musea hun disci
pline vooruit zullen brengen. Zo verwacht ook de historische wereld iets van de
archivaris. Hij zit boven op de bronnen en weet ze te hanteren. Voor het samen
stellen van een inventaris is onderzoek nodig en het resultaat is veel groter dan
in de inleiding op de inventaris verwerkt kan worden. Als er een afzonderlijke pu
blikatie uit voortvloeit wordt de historische wetenschap gediend en is het ren
dement van het archiefwerk vergroot. Door een archief in etappes toegankelijk
te maken raakt de archivaris al aardig op weg naar een bronnenuitgave. Als de
historische wetenschap bronnenuitgaven nodig acht, is de archivaris hiervoor bij
uitstek geschikt. Een lange reeks vakgenoten ik noem Van den Bergh, Vermeu
len, Muller, Fruin, Heeringa, Gonnet, loosting, Unger, Meerkamp van Embden,
Japikse, Van 't Hoff, Van Eeghen, Formsma, Koch en Van der Laan hebben
aan het uitgeven van archiefbronnen een zo grote bijdrage geleverd, dat het een
verarming voor de historische wetenschap zou betekenen als deze traditie niet werd
voortgezet. Wel moet de archivaris zich bij de keuze van wat hij uitgeeft tot op
zekere hoogte laten leiden door de belangstelling en de behoeften van de histo
rische wetenschap op dit moment en niet in de eerste plaats door wat hij zelf
interessant vindt. Zowel wat bronnenuitgaven als research betreft is planning
noodzakelijk, die moet uitgaan van historici, rechtshistorici etc., van buiten en
binnen het archief gezamenlijk. Nu is er onlangs, mede om het geïsoleerd werken
door de beoefenaars van de historische wetenschap te vervangen door een bunde
ling van krachten, een Historisch-wetenschappelijke Commissie uitgaande van de
Kon. Akademie in het leven geroepen. Ongetwijfeld zal de tweede inleider van deze
dag daar enkele woorden aan wijden. Ik stip hier slechts aan, dat in deze kommissie
geen enkele archivaris zitting heeft. Wel hoogleraren, die lid zijn van de archief-
raad, maar daar hebben wij het nu niet over. Ik vrees ook dat in de rapporten, die
deze kommissie ongetwijfeld zal gaan uitbrengen over de stand van zaken op de
verschillende vakgebieden en de inventarisering van hetgeen gedaan moet worden,
de archivaris niet meer die rol zal spelen, die hem 30, 40 jaar geleden zeker zou
zijn toebedeeld of die hij anders voor zich zou hebben opgeëist. Waaraan ligt dat?
Aan de nadruk, die de historische wetenschap van nu legt op de sociaal-ekonomi-
sche aspekten? Als dat zo was, dan zou het rechtshistorisch vakgebied in het ge
hele beeld zeker een uitzondering moeten vormen en dat is niet het geval. Aan
de nadruk op de nieuwste geschiedenis? Maar onder de historici binnen het ar
chief zijn toch ook specialisten op dit gebied en juist uit de periode van de nieuwste
geschiedenis stromen de archieven binnen en daaraan wordt de meeste inventari-
satiearbeid besteed. Aan de tijd, die de archivaris aan het management moet be
steden? Die noodzaak bestaat evenzeer voor de universiteiten en de musea, of
voor de archieven in andere landen. Toch laat de buitenlandse archivaris, naar
het mij toeschijnt, zich minder als geschiedvorser uitschakelen dan de Nederlandse.
Hier verliest de archivaris als erkend beoefenaar van de historische wetenschap
dagelijks terrein. In de redaktie van de meeste algemene historische, rechtshistori
sche en kerkhistorische tijdschriften is hij niet meer of nog nauwelijks vertegen
woordigd. Artikelen van de hand van een archivaris worden meer en meer een uit
zondering in deze periodieken. Op de vergadering van het Historisch Genootschap
worden geen lezingen meer verzorgd door archivarissen. Aan historische kon-
gressen nemen zij nog in slechts geringe mate deel. De verschillende kommissies
van het Historisch Genootschap tellen nog maar enkele archivarissen onder hun
leden, evenzo de Nederlandse Vereniging voor Sociale Geschiedenis, evenzo de
Studiekring voor de geschiedenis van de landbouw, evenzo de Historisch-demo-
grafische kring, evenzo de Historisch-geografische afdeling van het Koninklijk Ne
derlands Aardrijkskundig Genootschap, evenzo het Kerkhistorisch gezelschap, even
zo het Werkgenootschap van Katholieke kerkhistorici in Nederland. De Vereeniging
tot uitgaaf der bronnen van het Oud-Vaderlandsche recht is op gang gebracht door
archivarissen, de stuwende krachten waren traditioneel archivarissen, zelfs heeft
die klub wel eens het gevaar gelopen een onderonsje te worden van archivarissen.
Welnu, dat gevaar is geweken. Reglementair moet de voorzitter een archivaris zijn
en pro forma is dat ook nu nog zo, maar de huidige voorzitter-archivaris is reeds
[339
338