het opbouwen van oeuvre-catalogi van alle kunstenaars; het verlenen van advies
aan bezoekers en het verstrekken van schriftelijke inlichtingen.
De voorzitter dankt de heer Van der Meer voor zijn boeiende uiteenzetting,
waarna de heer Van Valkenburg met zijn medewerkers een forum vormt ter be
antwoording van eventuele vragen.
Op een vraag van de heer Stempher antwoordt de heer Van Valkenburg dat ca.
1 miljoen persoonskaarten per jaar naar het Centraal Bureau komen. Ze worden
alfabetisch-lexicografisch gerangschikt.
De heer Van der Wijst vraagt zich af op welke punten de samenwerking tussen
het Centraal Bureau voor Genealogie en de archieven verbeterd kan worden. Hij
denkt hierbij aan centralisatie van alle registers van de burgerlijke stand.
De heer Wijnaendts stelt dat de samenwerking met de rijksarchieven, maar ook
met de gemeenten, bevredigend genoemd kan worden. Te grote concentratie van
originele registers op één plaats is niet gewenst. Wel vraagt hij zich af of de
copieën van de door de Mormonen gemaakte films niet ter beschikking gesteld
kunnen worden aan bijvoorbeeld het Centraal Bureau voor Genealogie. De heer
Van Valkenburg informeert of de algemene rijksarchivaris hier een oordeel over
heeft. De heer Ribberink antwoordt dat deze films in de eerste plaats zijn bedoeld
als schaduwarchief, bij intensief gebruik zullen zij in kwaliteit achteruitgaan. Be
schikbaarstelling stuit derhalve bij hem op bezwaren. Wel zal thans worden be
gonnen met het indiceren van de doop-, trouw- en begraafboeken, verwachtbaar
is dat dit project over drie jaar voltooid zal zijn. Bovendien wordt bij alle rijks
archieven in hoog tempo gewerkt aan het maken van xeroxcopieën van de doop-,
trouw- en begraafboeken. Deze copieën zullen ingebonden op de leeszalen worden
geplaatst.
De heer Winsemius merkt vervolgens op dat hij tegen een concentratie is als door
de heer Van der Wijst bedoeld. De archieven worden onttrokken aan de streek
waar ze thuis horen, bovendien hebben de registers van de burgerlijke stand meer
dere functies en zijn ze niet louter ten dienste van de genealogie. Hij pleit er voor
dat algemene instituten als het Centraal Bureau voor de Genealogie op een cen
trale plaats in Nederland gevestigd moeten zijn. De heer Van Valkenburg be
aamt dit.
De heer Van der Vlis vraagt of door het Centraal Bureau voor Genealogie aan
dacht is geschonken aan de mogelijkheid de computer in te schakelen voor de
verwerking van gegevens. De heer Van Valkenburg wijst op de enorme program
mering die hier aan vast zit; op meerdere congressen in het buitenland is het
gebruik maken van de computer onderwerp van discussie geweest. Op lange
termijn gezien liggen hier wel mogelijkheden.
De heer De Jongh informeert of het Centraal Bureau vragen krijgt op biologisch-
genetisch gebied. De heer Delforterie antwoordt dat zulke vragen inderdaad wor
den gesteld, o.a. door het Instituut voor Preventieve Geneeskunde te Leiden. De
medische achtergronden zijn uiteraard onbekend.
[250]
De heer Pirenne vraagt zich af of het realiseerbaar zou zijn in de verschillende
provincies consulenten van het Centraal Bureau voor Genealogie aan te wijzen die
archiefonderzoek doen; dat zou de archiefdienst veel werk besparen.
De heer Wijnaendts, die hier positief tegenover staat, antwoordt dat het moeilijk
is hiervoor de juiste mensen te vinden, ze moeten oud schrift kunnen lezen, op de
hoogte zijn van genealogie en tijd hebben. Als er bij de archivarissen mensen be
kend zijn die dat willen doen dan zal hij dit gaarne vernemen.
Vervolgens vraagt de heer Van Laar of de persoonskaarten die bij het Centraal
Bureau berusten openbaar zijn. De heer Van Valkenburg antwoordt dat dit niet
het geval is, de kaarten vallen onder de Inspectie van het Bevolkingsregister en
zijn geheim, het Centraal Bureau is slechts bewaarnemer.
Op een vraag van de heer Van Laar inzake de bij het Centraal Bureau voor Genea
logie berustende particuliere verzamelingen antwoordt de heer Van Valkenburg
dat de privacy volledig is gewaarborgd.
De heer Fox merkt op dat ook bij de derde afdeling van het Algemeen Rijks
archief veel genealogische vragen te uitgebreid zijn om door de ambtenaren in
diensttijd te worden behandeld. In sommige gevallen worden enkele personen aan
bevolen (mej. Smelt, de heren Plomp en Barendrecht) die het onderzoek zouden
kunnen doen. Toezicht wordt hierop niet uitgeoefend. In aansluiting op een eerder
door de heer De Jongh gestelde vraag inzake onderzoekingen op genetisch gebied
merkt de heer Fox nog op dat het Instituut voor Antropogenetica te Leiden
zich ook tot de Rijksarchieven wendt inzake erfelijkheidsonderzoek vóór 1892.
Aan het slot van de discussie stelt de heer Van Valkenburg resumerend dat de
archieven en het Centraal Bureau voor Genealogie in gezamenlijk beraad moeten
trachten de wassende stroom van genealogisch geinteresseerden op te vangen.
De voorzitter dankt de heer Van Valkenburg voor de genoten gastvrijheid. Het
zou zinvol zijn, aldus de heer Pirenne, de minister van Cultuur, Recreatie en Maat
schappelijk Werk er op te wijzen dat zowel het Centraal Bureau voor Genealogie
als de archieven, als openbare instellingen gaarne willen voldoen aan hun taken
met betrekking tot het verlenen van hulp en assistentie aan steeds meer bezoekers,
doch dat én ambtenaren én middelen geheel ontoereikend zijn.
Onder leiding van de stafleden worden hierna de collecties van het Centraal Bu
reau voor Genealogie bezichtigd.
De presentielijst werd getekend door 80 personen.
[251