minologie van de oude beschikking. Ook de Archiefraad had in zijn advies nr. 29 van 21 oktober 1971 er op aangedrongen de redactie van deze beschikking in over eenstemming te brengen met het bij of krachtens de Archiefwet 1962 bepaalde en tot publikatie van het tarief in de Nederlandse staatscourant over te gaan. Beide wensen zijn thans vervuld. Weinig fraai (en weinig elegant tegenover de beheerders der gemeentelijke archief bewaarplaatsen) echter is het dat in de beschikking zelf niet wordt verwezen naar artikel 14, tweede lid, van het Archiefbesluit. De ruimere toepasselijkheid ook buiten de rijksarchiefbewaarplaatsen moet volgen uit de toelichting op de bijlage bij de beschikking. Men heeft daarbij overigens over het hoofd gezien dat krachtens het aangehaalde artikel de beheerder van een archiefbewaarplaats waaraan archief bescheiden door het rijk in bewaring zijn gegeven alleen verplicht is tot hantering van het rijkstarief voor de in artikel 7. tweede lid. van de Archiefwet 1962 be doelde kosten. Tot het vaststellen van een hoger of lager tarief dan het rijkstarief voor het doen van onderzoekingen ten behoeve van derden in door het rijk in be waring gegeven archiefbescheiden blijft de gemeente (burgemeester en wethouders) bevoegd. De toelichting op de beschikking ziet dit over het hoofd en gaat, door te bepalen dat het rijkstarief voor onderzoekingen mede van toepassing is ten aan zien van door het rijk in bewaring archiefbescheiden, verder dan het Archiefbe sluit. Opheffing van rijksorganen Artikel 50, tweede lid, van het Archiefbesluit bepaalt dat de ministers er zorg voor dragen dat bij opheffing van een onder hen ressorterend rijksorgaan regelen worden gesteld ten aanzien van de bewaring van de archiefbescheiden, voor zover hierin niet reeds is voorzien. Een voorbeeld van regeling door de wetgever levert het ontwerp van de (voor sommige lezers ook uit andere oogpunten interessante) wet op de Bibliotheekraad (bijlagen handelingen tweede kamer 1971-1972 nr. 11954). Artikel 21 van dit wetsontwerp behelst de intrekking van het koninklijk besluit en de ministeriële beschikking waarbij de Rijkscommissie van advies inzake het bi bliotheekwezen en de Rijksadviescommissie voor de openbare bibliotheken werden ingesteld. Het tweede lid bepaalt dat de archiefbescheiden van deze commissies aan de Bibliotheekraad worden overgedragen. Zie voor archiefbescheiden van opgeheven openbare lichamen deze rubriek N.A.B. 74 (1970) 229, 230, 235 en 76 (1972) 65 en voor archiefbescheiden van opgeheven tijdelijke rijksorganen deze rubriek N.A.B. 75 (1971) 284-285. F. C. J. K. Afgesloten 6 november 1972. 300] Brief van de staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk H. J. L. Vonhoff aan de ministers. onderwerp: Besluit algemene richtlijnen vaststelling vernietigingslijsten archiefbe scheiden. afdeling en nummer: MMA/Ar 167.091. datum: 31 oktober 1972. Zoals u bekend is, is in de Nederlandse Staatscourant nr. 109 van 8 juni 1972 op genomen het 'Besluit algemene richtlijnen vaststelling vernietigingslijsten archief bescheiden'. Ter nadere toelichting op dit Koninklijk besluit moge het volgende dienen. De in het besluit opgesomde richtlijnen geven zowel de wijze aan, waarop ver nietigingslijsten moeten worden opgesteld, als de methode, welke bij het bepalen van de vernietigbaarheid van archiefbescheiden dient te worden gehanteerd. Uit het besluit blijkt, dat de lijsten het resultaat behoren te zijn van overleg tussen de administraties (in casu beleidsafdeling en registratuurafdeling), die tot vernie tiging moeten overgaan, en de beheerders van de archiefbewaarplaatsen die de te bewaren bescheiden van de administraties te zijner tijd moeten overnemen en toe gankelijk houden. Op deze wijze worden zowel de belangen van de administratie en van de recht- of bewijszoekende burger als die van de wetenschap veilig ge steld. Het is uiteraard van belang, dat dit overleg in een zo vroeg mogelijk stadium wordt geopend en dat over de aanwijzing van de deelnemers aan het ontwerpen van ver nietigingslijsten departementaal vóór-overleg plaats vindt. Ik wijs er in dit verband op, dat artikel 2 van het besluit aangeeft wie tenminste aan het ontwerpen van een vernietigingslijst moeten deelnemen. Dit artikel is opzettelijk zo geredigeerd, dat tot uitbreiding van het aantal in te schakelen deskundigen kan worden overgegaan; in voorkomende gevallen zal het wellicht wenselijk zijn het vóór-overleg in com missoriaal verband te doen plaatsvinden. Ik stel er prijs op mede te delen, dat aan het ontwerpen van de algemene richt lijnen is medegewerkt door de Archiefraad, de Permanente Commissie Post- en Archiefzaken Rijksadministratie, de Vereniging van Archivarissen in Nederland, de Studiekring voor documentatie en administratieve organisatie der overheid, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de kring van chefs van de afdelingen Archief en Registratuur van de provinciale griffies. Ik maak, zulks in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken, van deze ge legenheid gebruik voorts nog uw aandacht te vestigen op het volgende. De in artikel 2, eerste lid, van de Archiefwet 1962 aan alle overheidsorganen opge legde verplichting de onder hen berustende archiefbescheiden in goede en geor dende staat te bewaren heeft niet slechts ten doel het wetenschappelijk onderzoek te dienen, maar is ook volstrekt noodzakelijk voor een verantwoord beleid en voor de rechtszekerheid. [301]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 31