Archiefrecht IX Vernietiging van archiefbescheiden In deze rubriek (hiervoor blz. 207212) werd aandacht geschonken aan het Be sluit algemene richtlijnen vaststelling vernietigingslijsten archiefbescheiden. Op gemerkt werd dat een mentale injectie' tot vernietiging van de papiermassa's in het besluit ontbreekt. Vooral de Archiefraad heeft uit bezorgdheid over een minder krachtige aanpak van de vernietiging er sterk op aangedrongen de algemene richtlijnen vergezeld te doen gaan van zo'n 'mentale injectie'. Gelukkig heeft de staatssecretaris van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk zich thans met een nadere toelichting op de algemene richtlijnen, bij brief van 31 oktober 1972, gewend tot de ministers. In deze brief wordt, mede in overleg met de minister van binnenlandse zaken, regelmatige vernietiging van overbodig ge worden archiefbescheiden krachtig bepleit. Voor de departementen bestaat zelfs sedert 1950 de verplichting tot regelmatige vernietiging, zo herinnert de staats secretaris. De brief eindigt met het voorstel er bij toezending van een exemplaar van de algemene richtlijnen aan de tot het ambtsgebied van de betrokken minister behorende overheidsorganen met klem op aan te dringen dat op korte termijn met het ontwerpen c.q. aanvullen van vernietigingslijsten een aanvang wordt ge maakt. Het ligt, zo vernam ik, in de bedoeling dat het ministerie van C.R.M. een uitgave van de tekst van de algemene richtlijnen en van deze circulaire verspreidt. Het be lang van de brief van de staatssecretaris (die nog door een dergelijk schrijven aan de hoge colleges van staat zal worden gevolgd) rechtvaardigt bovendien publikatie in het Nederlands Archievenblad (zie hierna). Hierbij is het goed te verwijzen naar de brief over het vernietigingsvraagstuk, die het bestuur van de Vereniging van archivarissen in Nederland aan de minister zond na de studiedagen 1970 (N A B 74 (1970) 413-414). De brief van de staatssecretaris is nog om een tweede reden van belang. Zoals hiervoor op blz. 207 is vermeld, schrijven de algemene richtlijnen niet (anders dan de schets van de algemene rijksarchivaris) voor dat het ontwerpen van een lijst die betrekking heeft op twee of meer organen met gelijksoortige taken moet (298 geschieden door een commissie, in te stellen door de betrokken ministers. In de brief van de staatssecretaris wordt nu op gelukkige wijze benadrukt dat de lijsten het resultaat behoren te zijn van 'driehoeksoverleg', dat dit overleg in een zo vroeg mogelijk stadium moet worden geopend en dat over de aanwijzing van de deel nemers aan het ontwerpen van een lijst departementaal vooroverleg plaats vindt. In voorkomende gevallen, aldus de circulaire, zal het wellicht wenselijk zijn het vooroverleg in commissoriaal verband te doen plaatsvinden. Het is verheugend dat deze toelichtende circulaire niet alleen aan de bezwaren die de Archiefraad en de Permanente commissie post- en archiefzaken rijksadmini stratie tegen het ontwerp hadden (n.l. het ontbreken van de verplichting tot com missoriaal overleg) tegemoet komt, maar ook een belangrijke bijdrage levert tot een oplossing van het vernietigingsvraagstuk. Kosten van het doen maken van afbeeldingen, afschriften en uittreksels Artikel 7, tweede lid, van de Archiefwet 1962 bepaalt o.m. dat een ieder bevoegd is de in de archiefbewaarplaatsen berustende archiefbescheiden kosteloos te raad plegen en daarvan of daaruit afbeeldingen, afschriften of uittreksels te maken of op zijn kosten te doen maken. De vaststelling van tarieven voor de berekening van deze kosten moet geacht worden tot de taak te behoren van het orgaan dat met de zorg voor de archiefbescheiden is belast: ten aanzien van de rijksarchief bewaarplaatsen de minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk, ten aan zien van de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen het college van burgemeester en wethouders. Voor de rijksarchiefbewaarplaatsen waren de tarieven opgenomen in een beschikking van 29 maart 1968, die thans is vervangen door de hierna afge drukte beschikking van de staatssecretaris van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk van 20 september 1972, MMA/Ar 166.172 (Stcrt. 186). De beschikking geeft echter méér dan alleen de tarieven voor de in artikel 7, tweede lid, van de wet bedoelde kosten ten aanzien van de in de rijksarchiefbewaar plaatsen berustende archiefbescheiden. In de eerste plaats houdt de beschikking tevens in het tarief voor onderzoekingen ten behoeve van derden door of vanwege beheerders van rijksarchiefbewaarplaat sen verricht. In de tweede plaats blijkt, zo volgt uit de toelichting, de beschikking ook in te houden het tarief bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Archiefbe- sluit (luidende: ten aanzien van de inbewaringgegeven archiefbescheiden worden de in artikel 7, tweede lid, van de wet bedoelde kosten berekend naar een door onze minister vast te stellen tarief). Hierom is deze beschikking ook voor de be heerders van de archiefbewaarplaatsen waaraan door het rijk archiefbescheiden in bewaring zijn gegeven (en voor de gebruikers van die archiefbescheiden) van belang. Duparc heeft in zijn commentaar (11.2.b.-3 e.v.) gewezen op de weinig fraaie ter- 299

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 30