de regeringsraden hadden gehandhaafd, zoals deze door Karei V in 1531 waren
hervormd. In zijn lezing ging hij vooral na in hoeverre de besluiten van de sou-
vereinen werden voorbereid door de Collaterale Raden, met andere woorden hoe
een regeringsbeslissing in die tijd tot stand kwam.
Inzake de buitenlandse politiek en de landsverdediging bleek dat de Raad van State,
die in deze officieel raadgevende bevoegdheid had, veel concurrentie had te
verduren van het zogenaamde 'Spaanse ministerie', de Achterraad, waarin slechts
één Nederlander zitting had, namelijk lan Richardot. De interne autonomie werd
in het algemeen wel geëerbiedigd. Achtereenvolgens behandelde spreker de drie
Collaterale Raden: de Raad van Financiën, de Geheime Raad en de Raad van
State. De terreinen van deze waren niet nauwkeurig afgebakend. In belangrijke
aangelegenheden bleken hun adviezen meestal beslissend. Overigens hadden de
eerste twee normatieve bevoegdheden, terwijl de Raad van State een louter raad
gevend lichaam bleek te zijn.
Spreker besteedde veel aandacht aan de procedure. Zowel de adviezen als de be
slissingen werden grotendeels bepaald, geconditionneerd door de informatie, die
door de centrale regering bij de ondergeschikte instellingen dienaangaande werd
ingewonnen tot bij de locale instanties toe. Op haar beurt was vervolgens de uit
vaardiging van regeringsbesluiten heel vaak onderworpen aan de goedkeuring
'attache' van de gewestelijke autoriteiten.
Spreker eindigde zijn uiteenzetting met de volgende stelling: Al te dikwijls heeft
de historiografie van de 17e eeuw gesproken van usurpatie en machtsuitbreiding
van de centrale regering ten detrimente van de gewestelijke en locale instellingen.
Deze centralisatie beantwoordde echter in vele opzichten aan een behoefte van
onderaf. Door middel van vertogen of requesten stimuleerden deze lagere regionen
de centrale regering tot het nemen van beslissingen. De gewestelijke en locale auto
riteiten zijn daartoe geleidelijk steeds vaker overgegaan ten aanzien van de meest
verscheiden aangelegenheden.
Voorzitter Pirenne dankte spreker voor zijn heldere uiteeenzetting, die een inzicht
gaf in de aanwezigheid ook in die tijd van de invloed van onderop en van bovenaf
bij totstandkoming van regeringsbesluiten. Er was weinig tijd voor een gedachten-
wisseling.
Na de koffie gaf de voorzitter dan ook spoedig het woord aan de gastheer van
die morgen, de heer A. Delahaye, voor zijn causerie over De inpolderingen in Wes
telijk Noord-Brabant. De aan deze toegemeten tijd was eigenlijk te kort. De heer
Delahaye begon zijn lezing daarom met te zeggen, dat hij zich moest beperken tot
een aantal algemene beschouwingen. Die waren echter boeiend genoeg. Allereerst
behandelde hij de archivistische aspecten. Daarbij kwam onder andere de organi
satie en de binnen afzienbare tijd te verwachten reorganisatie van het beheer van
de waterschaps- en polderarchieven ter sprake. De archieven beginnen verder in
het algemeen pas in de 17e eeuw, terwijl de bewaring en verzorging ervan eeuwen
[280]
lang bijzonder slecht is geweest. Over de waarde van de archieven wordt verschil
lend geoordeeld.
Voor de historische geografie en de waterstaatsgeschiedenis, alsmede voor de
economische, met name de landbouwgeschiedenis bevatten zij nauwelijks gekende
bronnen. Spreker maakte duidelijk, dat de beoefening van historische geografie
zonder nauwkeurige kennis van de locale situatie en een uitputtend gebruik van de
plaatselijke archieven onmogelijk is.
De zuidgrens van de inpolderingen wordt gevormd door de op ca. 1 meter boven
N.A.Pgelegen grens van diluvium en alluvium, die een ongeveer rechte lijn vormt
tussen Bergen op Zoom en Oosterhout. De inbezitname van de nieuwe gronden is
vanaf de 13e eeuw vrij regelmatig verlopen van het zuiden naar het noorden. De
eerste bewoners kwamen uit Brabant en Vlaanderen. De meeste plaatsen zijn ont
staan omwille van de moernering (turf en zout). Reeds spoedig realiseerde men
zich, dat op deze manier roofbouw werd gepleegd. Met name na de teruggang van
de zoutnering trad een duidelijke omschakeling in naar de landbouw. Sinds het
midden van de 14e eeuw werden bedijkingen gedaan omwille van de cultuurgrond.
Een grote rol speelden vooral in het begin de Brabantse en Vlaamse kloosters en
abdijen. Spreker stelde dat deze niet naar onze streken kwamen om deze te kerste
nen. Misschien heeft een sociaal gevoel meegesproken, maar belangrijker was dat
deze kerkelijke instituten vrijwel de enige waren, die over voldoende financiële
middelen beschikten.
Nieuwe polders werden over het algemeen aangesloten aan het reeds bestaande
vasteland Daarnaast kwamen ook inpolderingen voor als eilanden. De provincie
Zeeland is daarvan het klassieke voorbeeld. Ook in West-Brabant bestonden der
gelijke eilanden, zoals de Heiligenberg onder Klundert, Zevenbergen en Moerdijk.
De eerste inpolderingen waren klein en gebrekkig. Meestal kan men deze nog her
kennen aan het grillige verloop van de dijken, die werden aangelegd op de gemak
kelijkste plaatsen. Later in de 15e en 16e eeuw werden grotere polders bedijkt,
waarvan de plattegronden ons doen veronderstellen, dat deze op de tekentafel zijn
ontworpen. Na nog een en ander verteld te hebben over de hoogtepunten in de
bedijkingen, in het midden van de 15e eeuw en aan het begin van de 16e eeuw,
alsmede over de merkwaardig genoeg niet altijd negatieve invloed van de Tachtig
jarige oorlog, was spreker genoodzaakt zijn voordracht te beëindigen.
Voorzitter Pirenne dankte spreker voor deze knappe uiteenzetting, die meer in
formatie bevatte dan discussiestof. Direkt aansluitend vond de ontvangst plaats
door het gemeentebestuur. Loco-burgemeester M. C. G. Herbers richtte een har
telijk woord van welkom tot de archivarissen. Hij verheugde zich binnen één
week voor de tweede maal een gezelschap van Belgische en Nederlandse specia
listen te mogen verwelkomen, maandag gemeentesecretarissen, nu archivarissen.
Hij spoorde de laatsten aan om juist in deze dynamische tijd, waarin zoveel ver
andert, vooral door populair-wetenschappelijke historische publicaties, zo groot
[281