Het antwoord op de eerste brief is een uitvoerig en zeer geheim schrijven van de
minister van financiën, mr. A. W. N. van Tets van Goudriaan. Hij zag de overplaat
sing naar Brussel als 'onstaatkundig, minder billijk, kostbaar en ondoelmatig'. Van
Meerendonk merkt hierover op, dat de minister onder bedekte termen aan de ko
ning meedeelde, dat weinig ambtenaren van de Rekenkamer er voor zouden voelen
definitief naar Brussel te worden overgeplaatst. De toen heersende rivaliteit tussen
noord en zuid spreekt duidelijk uit een passage, waarin de minister opmerkte, dat de
verplaatsing naar Brussel bij sommigen den schijn zoude kunnen hebben van eene
compensatie in het Zuiden voor de vestiging van den Hoogen Raad in het Noorden'.
Met andere woorden, de minister zag met de voorgestelde maatregel een begin van
een overbrenging van de hele regering naar Brussel als een schade voor Den Haag,
die niet door vestiging van de Hoge Raad vergoed zou worden.
Uit de archiefstukken blijkt, dat vier dagen later de reactie van de koning kwam. Het
is een vrij korte reactie, feitelijk slechts twee mededelingen. De koning wilde nader
geïnformeerd worden over een andere oplossing voor het vraagstuk van de plaatsing
van de archieven. Verder wilde hij het ontstane denkbeeld nopens een verplaatsing
van de Algemene Rekenkamer intussen in advies houden, maar achtte het wenselijk,
dat de minister voortging met het toetsen van de genegenheid van enige leden om
met wachtgeld hun betrekking te verlaten! De afloop van de hele geschiedenis is ge
noegzaam bekend. Een maand later brak in Brussel de opstand uit.
Wat collega Van Meerendonk vooral interessant vindt is de aanleiding van de strijd
tussen de koning enerzijds en de minister met de leden van de Rekenkamer ander
zijds. Ruimtegebrek op het Binnenhof, toen net als nu. De vraag blijft nog, besluit
hij, of het ruimteprobleem inderdaad als de aanleiding tot de kwestie moet worden
gezien of dat achter de papier-berg de bedoeling van de koning schuil ging om de
zetel van de regering geleidelijk te verplaatsen naar de eerste stad van het oude her
togdom Brabant, die al in de tijd van prins Willem I zo'n belangrijke rol heeft ge
speeld.
Een nieuwe 'Die Haghe-prijs'
Het vergroten van de belangstelling voor de geschiedenis van Den Haag,
de oude zowel als de nieuwe was het voornaamste motief van het bestuur van
de Geschiedkundige Vereniging 'Die Haghe' bij de instelling van een Jouma-
listenprijs in 1955. Men verwachtte, dat deze eerste 'Die Haghe-prijs' zou lei
den tot meer, en bovenal betere, artikelen over de plaatselijke geschiedenis in
de kolommen van de Haagse dag-, week- en maandbladen. Aan de prijsvraag
werden een wisselbeker en een geldprijs van 100,— verbonden. Het bestuur
vond de heren F. W. van Gulick, Dr. D. Hoek en Dr. W. M. Moll (sinds 1962
Prof. Dr. L. Brummel) bereid als jury op te treden en te adviseren over toe
kenning van de prijs uitsluitend op basis van ter beoordeling ingezonden artikelen.
Op 23 november 1956 werd de prijs voor de eerste maal door de voorzitter
plechtig uitgereikt aan de heer H. G. A. Huyvenaar voor zijn artikel over Het
Kleine Veentje in de Haagsche Courant van 28 augustus 1956. De prijs beant-
woordde ruimschoots aan zijn doel. In de afgelopen vijftien jaren nam de be
langstelling voor de plaatselijke geschiedenis in de residentie aanzienlijk toe. De
eerlijkheid gebiedt overigens te zeggen, dat de Journalisten prijs van 'Die Haghe'
hiertoe niet alleen bijdroeg. In deze periode groeide in het gehele land de aan
dacht, die de lokale en regionale geschiedenis wist te werven. Langzamerhand
werd het echter duidelijk, dat alle Haagse dagbladen een vaste medewerker meer
of minder regelmatig een rubriek over dit onderwerp lieten verzorgen. Mede hier
om besloot het bestuur in 1966 de Journalistenprijs niet te continueren. Voor de
laatste maal werd de prijs toegekend aan de heer H. G. A. Huyvenaar voor zijn
artikel 'Gebouw belastingkantoor vroeger plateelbakkerij' in de Haagsche Cou
rant van 7 augustus 1965. Voor de heer Huyvenaar was het de derde maal, dat
hij de prijs won. De wisselbeker kreeg hij definitief in zijn bezit. In totaal werd
de prijs negen keer toegekend.
Inmiddels was ook gebleken, dat de aktieve beoefening van de lokale geschie
denis door vakhistorici en vooral door amateurs wel een stimulans zou kunnen ge
bruiken. Instelling van een nieuwe 'Die Haghe-prijs' zou kunnen aanmoedigen
de resultaten van hun onderzoek op papier te zetten en ook voor anderen toe
gankelijk te maken. Deze prijs ten bedrage van 1000,wordt eenmaal per
twee jaar uitgeloofd voor een oorspronkelijke en nog niet uitgegeven studie
bij voorkeur op basis van bronnenonderzoek betreffende de geschiedenis van
s-Gravenhage. De omvang van de studie moet tenminste vijfduizend woorden
bedragen. Mede dankzij de ruime publiciteit, die aan deze prijs werd gegeven
door de pers, universiteiten, archieven en andere wetenschappelijke instituten
Ion het bestuur zich voor de eerste maal verheugen in de ontvangst van zeven
inzendingen, een respectabel aantal gezien de eisen, die het reglement stelde. De
artikelen behandelden zeer uiteenlopende onderwerpen en waren afkomstig uil
alle delen van het land. De jury bestaande uit de heren Dr. J. L. van der Gouw,
Drs. H. M. Mensonides en C. H. de Boer, adviseerde het bestuur de nieuwe 'Die
Haghe-prijs' voor 1970 toe te kennen aan de heer G. L. Hondius, voor zijn in-
zending, getiteld 'Het Van Stolkpark, de geschiedenis van een 'Rotterdams'
buurtje tussen Scheveningen en Den Haag'. Dit artikel is in het jaarboek van 'Die
Haghe' van 1970 gepubliceerd.
krsonalia
Bij de Gemeentelijke Archiefdienst te Breda werd m.i.v. 1 april 1971 tot docu
mentair medewerkster benoemd Mejuffrouw H. E. Verwoerd.
He commies le klasse J. A. Jaeger (II) verliet per 1 juli 1971 de dienst wegens
zijn benoeming tot archivaris van het Hoogheemraadschap van Schieland te
Botterdam.
[239]
[238