Tenslotte laat mevrouw Van Schaik-Willing de tekst volgen van een merkwaardig document, dat zich tussen haar papieren bevindt en dat in 1956 in het Remonstrants Weekblad werd afgedrukt. Ze neemt het over opdat het niet opnieuw in de vergetel heid verdwijnt. Daar willen wij haar graag bij helpen. Het gaat om de rekening van een schilder aan een college van kerkmeesters en er staat boven: Kantongerecht 's-Gravenhage 1891. H.H. Kerkmeesters enz. debet aan Nuyen Mr. Schilder. De 10 geboden verbeterd en gecorrigeerd 1,40 Een moordenaar aan het Kruis schoongemaakt en 4 vingers aangezet 2,20 P. Pilatus gewasschen en nieuw bond om zijn muts gemaakt 3,10 Een vlerk van de Engel Gabriel verguld en nieuwe slagpennen aangezet 2,20 De dienstmaagd van Kajafas, driemaal geschrapt, gelumd en karmozijn op de wangen gedaan 4,80 De haan van Petrus een nieuwe staart ingezet en de kam opgezet 2,20 Maria Magdalena van een bult in de borst geholpen, een nieuw kindje er bij gemaakt, ook frisch opgestopt, gestreken en nieuw karmozijn op de wangen gemaakt 5,50 De hemel in het Oosten vernieuwd en nieuwe sterren bijgemaakt 4,30 Het vagevuur opgehaald en enige zonders gerepareerd 1,60 De Hel aangevlamd, vier zondaars met nieuwe ketenen bijgemaakt en de Duivel een nieuwe staart aangezet 3,30 Al de Kerkmeesters aan de pilaren van de kerk opgehangen 2,20 De boekbanden zwart gemaakt 1,10 Naar aanleiding van de publicatie in De Groene heeft mevrouw drs. E. P. Polak- de Booy in haar kwaliteit van chartermeester belast met de zorg voor de familiear chieven intussen contact opgenomen met mevrouw J. van Schaik-Willing, als resul taat waarvan het behoud van deze interessante familiepapieren verzekerd geacht kan worden. Bronnenpublicatie over de voorgeschiedenis van de souvereiniteitsoverdracht aan Indonesië. Tussen 1961 en eind september 1965 verzamelde dr. M. Boom in opdracht van de Rijkscommissie voor vaderlandse geschiedenis (de regering bekrachtigde de over eenkomst ter zake met dr. Boom) over de periode 1945-1949 materiaal inzake de souvereiniteitsoverdracht aan Indonesië. Bij dit alles was hij tot geheimhouding ver plicht. Naar aanleiding van dit voorbereidende werk heeft het lid van de Tweede Kamer, de heer M. W. Schakel (A.R.P.), op 16 februari 1971 schriftelijk aan de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk gevraagd of de regering bereid is over te gaan tot een bronnenpublicatie met betrekking tot de voorgeschiedenis van de souvereiniteitsoverdracht aan Indonesië. [236] Minister dr. M. A. M. Klompé heeft op 9 maart 1971 deze vraag schriftelijk als volgt beantwoord. De regering heeft in januari 1969 onder verantwoordelijkheid van de Rijkscommissie voor vaderlandse geschiedenis prof. dr. S. L. van der Wal belast met een wetenschappelijke publicatie van officiële bescheiden betreffende de Nederlands- Indonesische betrekkingen 1945-1950. (Handelingen Tweede Kamer 1968/9 bijlagen 10008 nr. 15). De werkzaamheden vorderen. Het eerste deel met een omvang van SOO bladzijden is ter perse, deel twee van gelijke omvang is persklaar en deel drie is in bewerking. De ministerraad heeft op 9 januari 1970 bepaald, dat derden de officiële bescheiden betrekking hebbende op de Indonesische kwestie in de jaren 1945-1950 kunnen raad plegen, wanneer vaststaat dat, dit ter beoordeling van de rijkscommissie, zulks ge schiedt terwille van historisch onderzoek en de betrokkene de voorwaarde aan vaardt, dat hij de geraadpleegde documenten niet textueel zal publiceren. Het door dr. Boom verzamelde materiaal, dat ten dele van particuliere herkomst is en aan embargo s onderworpen, berust onder de Rijkscommissie voor vaderlandse geschiedenis. Voor raadpleging moet men zich tot deze commissie wenden. Verplaatsing van overheidsinstellingen uit 's-Gravenhage geen nieuwe gedachte. In de Haagsche Courant van 8 april 1971 vertelt collega H. J. van Meerendonk, waarnemend hoofd van de vierde afdeling van het Algemeen Rijksarchief, aan de journalist Frans van Geldrop dat de berichten over een eventuele verplaatsing van regeringsbureaus uit Den Haag op zichzelf helemaal niets nieuws zijn. De residentie is al eerder te klein geweest, zegt Van Meerendonk. Dit blijkt uit een correspondentie van 1830 afkomstig uit de toen zeer geheime archieven van het Kabinet des Konings. De archiefberging bij de Algemene Rekenkamer stuitte door ruimtegebrek toen al een aktueel onderwerp op grote moeilijkheden. Niemand had verwacht, dat de klachten van de president van de Rekenkamer voor de koning aanleiding zouden zijn de overplaatsing van een deel van het regeringsapparaat naar Brussel te over wegen. Uit een brief, die op 22 juni 1830 op last van koning Willem I door de secre taris van staat is geschreven en in de marge tot twee keer toe het woord 'geheim' draagt citeren we: De omstandigheid nu dat de gebouwen, welke in Brussel achter volgens voor het Rijk zijn aangekocht en thans slechts om het andere jaar geöccu- p^rd worden, tot meerder gebruik dienstbaar zouden kunnen worden gemaakt en ook genoegzame ruimte zouden kunnen aanbieden voor de plaatsing van een groot gedeelte der archieven, heeft Z.M. tot het denkbeeld geleid of het aanvankelijk niet doelmatig zoude zijn het kollegie van de Algemeene Rekenkamer in de laatstge noemde Residentie te vestigen waardoor dan tevens, ten behoeve van andere in het Binnenhof alhier geplaatste departementen van algemeen bestuur en administratie, die zulks nodig hebben, eenige meerdere ruimte beschikbaar zoude worden. Tot be hoorlijke verzekering van den regelmatigen loop der zaken die met de Rekenkamer in verband staan, zoude dan wellicht het insgelijks naar Brussel overplaatsen van een gedeelte van Uw departement en misschien nog van andere departementen uit den aard der zaak noodzakelijk kunnen worden [237]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1971 | | pagina 39