Het totaal aantal aan te nemen stagiaires zal altijd iets hoger moeten zijn dan hot
aantal te vervullen vakatures.
De plaatsen bij gemeentelijke archiefdiensten waarop stagiaires met een stage
bezoldiging gehonoreerd worden (1970-1971: 8) worden in de meeste gevallen
bezet door stagiaires die na afloop van hun stage elders zullen moeten sollici
teren. Ook de 14 stagebezoldigingen van de rijksarchiefdienst worden gegeven
zonder recht op latere aanstelling bij de rijksarchiefdienst. Uit dit reservoir zou
geput kunnen worden voor de behoefte bij de bovenbedoelde provinciale inspec
ties en gemeentelijke archiefbewaarplaatsen die voor de vervulling van vaka
tures afhankelijk zijn van elders opgeleide ambtenaren. In de praktijk komt hier
van echter niet veel terecht. De rijksarchiefdienst staat voor de noodzaak binnen
korte tijd het personeelsbestand sterk uit te breiden; de 14 stagebezoldigingen en
de paar formatieplaatsen voor stagiaires zullen nauwelijks voldoende zijn voor het
voldoen aan de behoefte bij de rijksarchiefdienst.
De gehonoreerde en ongehonoreerde stageplaatsen bij de rijksarchieven worden
thans vanuit een centraal punt (de centrale directie van de rijksarchiefdienst in
Den Haag, in overleg met de betrokken rijksarchivarissen) toegewezen. Dit heeft
het voordeel dat beter met de toekomstige mogelijkheden van de kandidaat bin
nen de totaliteit van de rijksarchiefdienst rekening kan worden gehouden. Het
zal echter minder vaak dan in het verleden voorkomen dat een stagiair wordt
'losgelaten' door de nu ook in het personeelsbeleid als eenheid optredende rijks
archiefdienst behalve wanneer de betrokkene geen succes blijkt te zijn. De
stageplaatsen bij de rijksarchiefdienst dienen zodoende als 'voorportaal' voor
aanstelling.
De gemeentelijke archiefdiensten en provinciale inspecties zullen dus voor
de vervulling van vakatures niet kunnen rekenen op aanbod van bij de rijks
archiefdienst opgeleide archiefambtenaren. Zeker voor de opleiding van archief
ambtenaren die in de toekomst terecht zullen moeten komen bij die gemeen
telijke archiefbewaarplaatsen en de inspecties waar geen stagemogelijkheid be
staat, zal een 'reservoir' aan gehonoreerde stageplaatsen tot stand gebracht
moeten worden. Dit kan naar mijn mening alleen indien van rijkswege be
zoldigingen (eventueel alleen toelagen) worden verstrekt aan 'boventallige' (dus
niet op een formatieplaats benoemde) stagiaires die hun stage vervullen bij de
rijks- en gemeentelijke archiefbewaarplaatsen, die in staat en bereid zijn
(eventueel naast de 'eigen' stagiaires op formatieplaats) boventallige stagiaires op
te leiden.
Artikel 42 van het Archiefbesluit opent m.i. de mogelijkheid voor dergelijke
bezoldigingen. De van gemeentewege verstrekte stagebezoldigingen voor 'boven
tallige' stagiaires zouden dan kunnen worden afgeschaft.
Geopperd is o.m. in de bijeenkomst te Rotterdam dat de 'boventallige'
stagiaires gehonoreerd zouden kunnen worden uit een soort vereveningsfonds dat
door de gemeenten wordt gevoed. De praktische moeilijkheden die een derge
lijke opzet met zich meebrengt, lijken mij de uitvoering in de weg te staan.
Hoe groot het aantal bezoldigingen krachtens artikel 42 van het Archiefbesluit
[188]
zou moeten zijn, kan eerst vastgesteld worden wanneer meer bekend is over het
aantal te verwachten vakatures in het archiefwezen.
De niet-boventallige stagiaires zouden zoveel mogelijk op een formatieplaats met.
vooruitzicht op verdere carrière benoemd moeten worden ook bij de rijks
archiefdienst. Het bedrag van de bezoldiging ex artikel 42 zou gelijk moeten
zijn aan het salaris dat een stagiair op een formatieplaats ontvangt. De stagiaires
mogen niet de dupe zijn van het feit dat niet bij alle rijks- en gemeentelijke ar
chiefbewaarplaatsen en provinciale inspecties de mogelijkheid tot het opleiden
van stagiaires bestaat, hetgeen immers de voornaamste reden is dat niet alle
adspirant-archiefambtenaren reeds tijdens hun stage op een formatieplaats be
noemd kunnen zijn.
Een belangrijk vraagstuk blijft ook voor wie het door mij voorgestane stelsel
afwijst dat van de selectie en de verdeling van de beschikbare kandidaten over
het aantal gehonoreerde stageplaatsen. Uiteraard zijn de rijksarchiefdienst, de ge
meentelijke archiefdiensten en de provinciale archiefinspecties bij de keuze van
de niet-boventallige (dus de op een formatieplaats met uitzicht op een carrière
te benoemen) stagiaires in beginsel autonoom. Niet iedere beheerder of inspec
teur heeft echter de mogelijkheid het gehele veld van mogelijke kandidaten, het
totale aanbod, te overzien en daaruit de juiste man of vrouw te kiezen. Vaak is
men bij de keuze beperkt tot de kandidaten die zich min of meer bij toeval bij
de eigen dienst hebben gemeld. De rijksarchiefdienst is als grootste archiefdienst
met een landelijke spreiding van mogelijke stageplaatsen voor degene die het
archiefwezen in wil zeer aantrekkelijk. In de praktijk beperken vele kandidaten
zich bij een oriëntatie over de mogelijkheden tot de rijksarchiefdienst, de ge
meenten vissen daardoor achter het net. Ook andersom kan het voor sommige
adspirant-archivarissen van belang zijn hun keuzemogelijkheden niet te beperken
tot een gemeentelijke archiefdienst of enkele gemeentelijke archiefdiensten.
Het ligt voor de hand voor de oplossing van dit probleem te denken aan coördi
natie via de rijks archiefschool die als iedereen meewerkt wel op de
hoogte kan zijn van vraag en aanbod.
De door het bestuur van de Vereniging van archivarissen in Nederland gehouden
enquête en de daarop gevolgde bijeenkomst op 12 januari 1971 hebben evenmin
als dit rapport alle vraagstukken rond de stage van archivarissen-in-opleiding
opgelost. Wel is bij alle betrokkenen meer zicht op de problematiek tot stand
gebracht. Gehoopt mag worden dat gezamenlijk verder nadenken en beraadslagen
over de problemen ons in de toekomst nog verder brengt.
April 1971 F. C. J. Ketelaar
SUMMARY
The practical training of archivists.
The acting director of the Netherlands' School of Archivists gives a summary of
his report to the Association of Archivists in the Netherlands on the practical
training of archivists during their apprenticeship, especially on its remuneration
by the state and the local governments.
[189]