studies placht hij in concept voor te lezen op de bijeenkomsten van het Am
sterdams Historisch Gezelschap, waarvan hij in 1946 lid was geworden en tot
zijn overlijden secretaris-penningmeester zou blijven. Zelden of nooit heeft hij
een vergadering overgeslagen: hij voelde er zich in zijn element en genoot van
het geregelde contact met historici van diverse pluimage.
Zo brak tenslotte het tijdstip aan, waarop hij zou bereiken wat hem in 1927
was ontgaan. Eind 1949 ging De Bussy met pensioen en het sprak voor ieder
een vanzelf, dat Oldewelt hem opvolgde: op 1 januari 1950 kon hij zich ge
meentearchivaris van Amsterdam noemen met nog elf jaren voor de boeg. Hij
wist wat hem wachtte en ook wat hij wilde: allereerst het archief opheffen uit
de materiële achterstand, waarin het ten gevolge van crisis- en bezettingsjaren
was geraakt. Reeds onder zijn voorganger waren plannen ontworpen om het
gebouw aan de Amsteldijk uit te breiden en zodoende ruimte te scheppen voor
het zogenaamde nieuw-archief, dat in 1923 „tijdelijk" was ondergebracht in het
primitieve, onvoldoende beveiligde gebouw aan de Herenmarkt. Deze plannen
waren door de oorlog terzijde geschoven en sedert dien was nog niets onder
nomen om in het steeds nijpender gebrek aan ruimte voor archieven en verza
melingen, personeel en publiek te voorzien. In deze naoorlogse jaren, waarin tal
van kostbare voorzieningen in de gemeentelijke sfeer om de voorrang streden,
kostte het grote moeite het gemeentebestuur te overtuigen van de noodzakelijk
heid het archief uit het slop te helpen, maar Oldewelt zette door. Hij wist te
bewerken, dat het vraagstuk in studie werd genomen door een raadscommissie,
die in 1953 in een uitvoerig rapport adviseerde tot uitbreiding en verbetering
van het gebouw aan de Amsteldijk en ontruiming van het gebouw aan de
Herenmarkt. Vervolgens werd in 1955 het hiertoe ontworpen bouwplan door de
gemeenteraad aanvaard. De hierna afgekondigde bouwstop, gevolgd door de
bestedingsbeperking van 1957, hebben echter de uitvoering zo lang belet, dat
daarmee pas na zijn aftreden kon worden begonnen. Niettemin zal zijn naam
aan dit grootse project, dat thans zijn voltooiing nadert, verbonden blijven.
Van geheel andere aard was zijn baanbrekende activiteit op het gebied van de
verhouding tussen archiefdienst en registratuur. In een tijd, waarin elders het
gekrakeel tussen deze twee vakgebieden soms hoog oplaaide, wist hij als
voorzitter van de commissie van advies voor de archiefordening bij de gemeente
lijke diensten en bedrijven de juiste weg te vinden om hier een goede samen
werking tot stand te brengen, belichaamd in het besluit post- en archiefzaken
en de gemeentelijke cursus tot scholing van het registratuurpersoneel. In de
zelfde lijn lag het toezicht op de niet-overgebrachte gemeentelijke archieven,
dat hem als eerste gemeentearchivaris in den lande door de raad werd opge
dragen. In deze zaken toonde hij zich duidelijk de man van wetenschap, die
tevens het zuiver zakelijke belang van de archieven onderkende. Dit dualistische
karakter van het archiefwezen was een geliefdkoosd thema van hem: tegen
het einde van zijn loopbaan zou hij hierover tijdens een ontvangst van koninklijke
[10]
gasten in de ambtswoning van de burgemeester een voordracht houden, die als
het ware zijn ambtelijke geloofsbelijdenis was0.
De elf jaren van Oldewelt's archivariaat zijn voor het Amsterdamse archief een
periode van opgang en vernieuwing geweest zoals het nimmer had gekend en waar
in alle onderdelen van de dienst deelden. De inventarisatiearbeid werd met kracht
hervat. Belangrijke nieuwe aanwinsten stroomden toe. Het indiceren van de notariële
archieven werd georganiseerd in de vorm van een object voor werkstudenten.
Tientallen werkloze hoofdarbeiders werden ingeschakeld o.a. bij het indiceren
van de doop-, trouw- en begrafenisregisters, dat nu eindelijk eens goed op gang
kwam. De archiefbibliotheek en de historisch-topografische atlas, beide reeds
te lang in oude banen voortsukkelend, kregen een geheel nieuwe opzet en wer
den voor het eerst vakkundig gecatalogiseerd. Een krachtig aankoopbeleid ver
zekerde aan bibliotheek en atlas een voorspoedige groei: de waardevolle atlas
Splitgerber werd ondanks hardnekkige tegenstand van de zijde der gemeentemusea
uiteindelijk aan het archief toegewezen. Het fotografisch atelier werd uitgebreid
en van moderne apparatuur voorzien. De binderij, in de crisistijd aan de bezuini
ging ten offer gevallen, werd opnieuw in bedrijf gesteld. Dit alles ging uiteraard
gepaard met personeelsuitbreiding: het aantal vaste ambtenaren steeg van 16 in
1950 tot 28 in 1960, terwijl in laatstgenoemd jaar bovendien 28 werkstudenten
en 86 hoofdarbeiders het archief bevolkten men vrage niet hoe. Als laatste
resultaat van zijn streven moet tenslotte de Stichting H. J. Duyvis Fonds wor
den genoemd, die de uitgave van wetenschappelijke publikaties uit de Amsterdamse
archieven ten doel heeft. Het was op zijn instigatie, dat burgemeester Van Hall
de stichter van dit fonds, wiens naam het draagt, wist te bewegen zijn vorstelijke
gift aan de stad voor dit doel te bestemmen en voor Oldewelt betekende
dit, nog juist voor zijn aftreden, de vervulling van een lang gekoesterde wens.
Dit alles wist hij te bereiken door zijn doelbewust beleid en zijn uitstekende sa
menwerking met zijn medewerkers. Hij verstond de kunst hen in ruime mate ei
gen initiatieven te laten ontplooien en hun daarvan de eer te gunnen, maar toch
de teugels in handen te houden, hen stimulerend door de wijze waarop hij met
zijn gehele persoon de belangen van het archief voorstond. Zijn vaste wil
was erop gericht het archief uit de periode van versukkeling omhoog te halen
en terug te brengen op de plaats, die het als archief van de hoofdstad in het ge
meentelijk bestel toekwam. Met kracht bepleitte hij de belangen van zijn ar
chief bij de gemeentelijke autoriteiten en waar het nodig was, schuwde hij
ook de strijd niet. Hij ging op in zijn dagtaak en liefhebberijen, vond daar
naast nog steeds tijd voor zijn lezingen in het historisch gezelschap, maar ambi
eerde geen functies in het verenigingsleven: op de vergaderingen van onze
Vereniging liet hij zich zelden zien. Zuinig op zijn tijd als hij was, liet hij zich
9 Het praktisch nut en het wetenschappelijk belang van het archief der hoofdstad,
in Jaarverslag van de Gem. Archiefdienst van Amsterdam 1959 blz. 15-18; ook in
N. A. B. 63ste jrg. (1958-'59) blz. 255-258.
[11]