Boekbespreking Jhr. mr. G. F. Sandberg, Overzetveren in Zeeland, proefschrift ter ver krijging van de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid aan de Rijksuni versiteit te Leiden, Uitgeverij Van Benthem en Jutting Middelburg 1970, prijs van de handelseditie 26, Deze studie beoogt een overzicht te geven van de ambachtsheerlijke en de niet- ambachtsheerlijke overzetveren en van de ambachtsheerlijke beurtveren in Zee land van hun ontstaan af tot heden toe. Onder overzetveren worden die veren verstaan, waarbij men over een stroom of water recht of in schuine rich ting naar de overzijde wordt gezet. Beurtveren volgen de wateren of stromen een eindweegs in hun lengte en verbinden zo op gezette tijden twee of meer plaatsen, die op grotere afstand zijn gelegen dan bij de overzetveren het ge val is. De term marktveer wordt gebruikt voor beurtveren op marktdagen. Het veerrecht behoorde tot de rechten van de souverein, dus aanvankelijk aan de keizer en later wat de Zeeuwse eilanden betreft aan de graaf van Hol land en Zeeland en in het tegenwoordige Zeeuws-Vlaanderen aan de graaf van Vlaanderen. De graaf kon het veer exploiteren door verpachting, zoals tot in de 16e eeuw op enige plaatsen voorkwam. Soms gaf hij een veer in gebruik tot wederopzegging of voor het leven. Dit laatste gebeurde in de 14e en 15e eeuw om leden van 's graven hofhouding te belonen voor hun diensten. Graaf Phillips gaf in 1562 de veren van de stad Tholen en Schakerloo in eeuwig durende erfpacht aan de stad. Meestal gaf de graaf het veerrecht in leen bij akten van belening met een ambachtsheerlijkheid. Een enkele maal werd iemand al leen met het veerrecht beleend. Al vermeldt de leenakte geen of andere gevolgen dan veren, men moet voor Zeeland aannemen, dat het recht van veer als gevolg is verbonden aan de ambachtsheerlijkheid, tenzij het tegendeel vaststaat. Zulks blijkt ook uit de aan vulling van de keur van Zeeland uit 1495, vastgesteld door de graaf, de latere Keizer Karei V, in 1515. Daarbij werd bepaald welke gevolgen aan alle am bachten waren verbonden, waaronder de veren. De heerlijke veerrechten werden beknot door de Franse wetgeving, die in het latere Zeeuws-Vlaanderen in 1795 werd ingevoerd en op de Zeeuwse eilanden per 1 januari 1811 van kracht werd. De veerpachters voldeden aan deze voor schriften. Ingaande 1 juli 1812 verpachtte de directeur van de 'Droits réunis' zeven veren tussen de Zeeuwse eilanden en over de Eendracht. De overige veren bleven verpacht door of vanwege de ambachtsheren of stadsbesturen onder goed keuring van de prefect. Bij de juridische aspecten van het veerrecht wijdt jonkheer Sandberg in het bijzonder aandacht aan kwesties als de verjaring, het tenietgaan door niet- gebruik of tengevolge van maatregelen van de overheid, het brugrecht, schade vergoeding bij de aanleg van een dam, dijk, brug of tunnel, de aanstelling van veerschippers, het al of niet bestaan van een vaarplicht, de voorwaarden van verpachting en het Verenreglement en verlaging c.q. kwijtschelding van veer- pacht. Tenslotte gaat hij in op inbreuken op het veermonopolie en de recht spraak daarover. Een lijst van 118 veren met een kaart waarop deze zijn aangegeven besluit het met een tiental illustraties fraai uitgegeven werk. De auteur heeft allereerst de bronnen in het Rijksarchief te Middelburg on derzocht en daarnaast andere openbare archieven in en buiten de provincie Zee land geraadpleegd. Voorts werd vooral voor de laatste eeuwen gebruik gemaakt van archieven van ambtsheerlijkheden, berustende bij de eigenaren of hun rent meesters. Het is de eerste maal dat uit deze particuliere bronnen iets over de veren wordt medegedeeld. Zowel de beoefenaren van het oud-vaderlands recht als zij, die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van Zeeland of van het vervoer te water zullen deze dissertatie herhaaldelijk ter hand nemen. Zij bevat een grote rijkdom aan materiaal, waarvan bij de bestudering der heerlijke rechten evenzeer als bij de geschiedschrijving der aan stromen en wateren gelegen Zeeuwse steden en dorpen gebruik moet worden gemaakt. J. H. van den Hoek Ostende. De dagelijkse zaken van de Leidse Universiteit van 1581 tot 1596, 2 delen, door H. J. Witkam, Rapenburg 21, Leiden 1970 (copyricht bij de auteur). Op basis van de in de vorige jaargang van het Nederlands Archievenblad op blz. 146 vermelde Introductie laat de heer Witkam thans een meer gedetailleerde behandeling van de dagelijkse zaken der Leidse Universiteit het licht zien. De nu verschenen delen zijn genummerd als eerste en vierde, terwijl het tweede in be werking is. Het derde is bestemd voor artikelen over bijzondere onderwerpen, zoals de Bibliotheek, het Theatrum Anatonicum en de Hortus. Uitgegeven werden de registers uit het archief van curatoren, die in de in 1935 door mr. H. Hardenberg vervaardigde inventaris de nummers 105 en 130 dragen. Zij verwijzen naar het Dachbouck van Jan van Hout, het daarop aansluitende Tweede Register, de Acta Senatus over 1581-1595 en het Eerste Register van het Staten-College. Aan deze twee registers heeft de bewerker aanvullingen als mede hoofdpunten van het Verbael (inventaris Hardenberg nr. 102) toege voegd. Deze vier groepen kregen de nummers 1-1751, 3001-3591, 4001-4295 en 5001-5096. Van de nummers 1-301 (Abraham van der Mijle-Casparus Coel- [58] [59]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1971 | | pagina 33