1389 het bijhouden der memorialen anders organiseren, maar hoe komt niet uit
de verf. Duidelijk is, dat de eenheid van het gedeelte c van BG zeer twijfel
achtig is. De opmerking van Van Riemsdijk, dat de afdeling a (een ver
schrijving voor c) door het memoriale anno 89, afdeling a wordt aangevuld1-1 is
niet bevredigend, maar niet door een veelzeggender alternatief te vervangen.
Het is bijzonder interessant om na te gaan of en zo ja in hoeverre de functie
die het memoriale BG van 1377-1390 vervulde vóór en na die tijd door an
dere archiefbestanddelen werd verricht.
In zijn 'Inleiding tot de archivistiek' behandelt Van der Gouw de historische
groei van archiefstelsels en neemt hierbij als voorbeeld het archief van de
Hollandse graven. Hij onderscheidt de ingekomen stukken van de in eigen ad
ministratie opgemaakte (en gebleven) stukken die hij weer splitst in minuten en
afschriften van acten enerzijds en aantekeningen betreffende bestuur en recht
spraak voor eigen gebruik (memoranda) anderzijds. Onder het Beierse Huis
verdwijnen deze memoranda uit de registers die alleen minuten (afschriften lijkt
mij beter) van uitgegane acten (dit slechts hoofdzakelijk, zie hiervóór)
bevatten, terwijl de memoranda etc. in een aparte serie memorialen komen125. Nu
is de naam van deze laatste groep van de in eigen administratie opgemaakte
en gebleven stukken enigszins verwarrend. Ook de afschriften van de eerste
groep werden immers voor eigen gebruik gemaakt. Een scheiding tussen stuk
ken van tijdelijk en van blijvend belang lijkt mij minder verwarrend.
Men zou nu moeten onderzoeken wanneer die stukken van tijdelijk belang uit
de registers zijn verdwenen. Een antwoord lijkt voor de hand te liggen, zo
rond 1377, aangezien we ons natuurlijk geen abrupt verdwijnen, maar een weg
ebben moeten voorstellen. Maar de zaken liggen gecompliceerder. Daarnet kwam
1377 ons natuurlijk in gedachten, omdat dat het beginjaar van de aanteke
ningen in BG was. Maar nu is het beginnen in 1377 van BG aangevochten!
Van Limburg Brouwer stelt, dat er geen enkele aanwijzing bestaat, dat er vóór
1377 geen memorialen waren. In dat jaar was er immers geen verandering van
de regering of in de raad en in BG zelf is er geen aanduiding, dat we met een
eersteling te doen hebben. Er kunnen best nog katerns vóór geweest zijn. Bij de
bespreking van het memoriale BM (1396-1402) wordt gewezen op de notitie die
in BM letterlijk uit BG is overgenomen met de aantekening: 'En dit selve staat
gheteyckent int oude memoriael'. Ook dit acht Van Limburg Brouwer geen
bewijs voor de stelling, dat BG het oudste is126.
Hier staat echter tegenover, dat aan het begin van het gedeelte c, toen men
eigenlijk opnieuw begon, evenmin als aan het begin van b (1377) de gebruike
lijke beginaantekening van de memorialen staat127. BG zelf geeft dus geen aan
duiding, dat er nog katerns vóór 1377 hebben bestaan. Bovendien valt uit
124 vR., p. 643.
125 J. L. van der Gouw, Inleiding tot de archivistiek, Zwolle 1955, p. 38-39.
128 vLB, p. 3, 42.
127 Bijvoorbeeld: Memoriale BD, f. 13r.
[46]
de wijze waarop BG werd bijgehouden duidelijk te destilleren, dat dit soort werk
zich nog in een beginstadium bevond. En dan hoeft men niet altijd zo nauw te
zien. Het lijkt mij dan ook, dat niet mag worden uitgesloten, dat BG inder
daad pas in 1377 begonnen is. De vroegere katerns zijn in ieder geval maar
kort bewaard gebleven: de inventaris Gapinge vermeldt ze al niet meer. Maar
Van Limburg Brouwer behoeft geen ongelijk te hebben. Wanneer kan BG
dan toch begonnen zijn? We kunnen de volgende veronderstellingen maken.
Heer Dirk Voppensz. die in de tijd van BG het oppertoezicht op het bijhouden
had, wordt in het begin van 1391 geleidelijk van zijn functies ontheven. Dit
leidde tot een beter bijhouden van registers en memorialen128. Het zou kunnen
zijn, dat heer Dirk bij zijn ambtsaanvaarding in 13 5 8129 met het bijhouden van
BG is begonnen, verondersteld, dat er veel verband bestaat tussen de persoon van
de registermeester en het bijhouden. Maar dan is er wel het nodige verloren!
Bovendien is de invloed van de tresorier op de gang van zaken zeker groter ge
weest. Het verband dat Van Riemsdijk veronderstelt tussen de ambtsaanvaar
ding van een tresorier en het beginnen van een nieuw memoriale, leidt tot het
aannemen van 1364 als beginjaartal. Toen werd namelijk Coenradus de Silice
belast met het rekenplichtig beheer van de kost en de foreinen130. Hierbij dient
wel in het oog gehouden te worden, dat de betrokkene nog niet zo'n dominante
rol in het administratieve bestel speelde als later zijn opvolgers zouden doen.
Opvallend is, dat Van Riemsdijk deze problematiek niet bespreekt.
We staken hier onze veronderstellingen en vatten de draad van het verhaal weer
op. Binnen het kader van dit artikel kan dat niet meer dan een terreinverken
ning zijn. Er is een globaal onderzoek verricht in de registers van Willem V131.
Men ziet in zes van de tien132 aantekeningen van tijdelijk belang die niet
in de vorm van een afschrift zijn gemaakt, de meest representatieve BG-
notitie dus. Ze maken slechts een zeer gering gedeelte van het totale aan
tekeningenbestand uit. Er is geen conclusie te trekken uit het aanwezig zijn
in sommige en het ontbreken in andere registers. Hierna bespreken we de re
gisters van Albrecht, het ons reeds bekende Liber IIII Aelbrecht en het regis-
tef EL 4 Albrecht 1358-1359133. Hier komen zeer weinig stukken van tijdelijk
belang in voor en dan nog bijna steeds in de vorm van afschriften134. Er kon niet
worden geconstateerd, dat 1364 of 1377 een vermindering van het voorkomen
van deze aantekeningen tot gevolg had. Wel zien we, dat er een onopvallende
vermindering optreedt in vergelijking met de registers van vóór 1358.
Nu zou men kunnen zeggen: daar hebben we het bewijs van, dat BG in 1358
begonnen is. Maar dat is een te boude conclusie. In de eerste plaats was het
128 vR., p. 194-195.
129 vR., p. 123.
130 vR., p. 136.
131 LRK, 48-31-23-26-19-41-25-27-21-42. vR., nrs. 26-35, p. 500-514, 615-625.
132 Bijvoorbeeld: LRK 48, f. 9r; LRK 31, f. 20v; LRK 19, f. 47r-50r. LRK 41, f.
28r; LRK 25, f. 65r; LRK 27, f. 12v.
133 LRK, 4, vR., nr. 36, p. 514, 625.
134 LA, f. 112r, geldt ook voor EL 4. Zie noot 99.
[471