een katern en op de plaats waar zij naar tijd het beste thuis horen. Noch het één, noch het ander is geheel juist75. Oem is de eerste die over inschuiven in een inventaris spreekt. Hij vermeldt, dat er bij een aantal folia 'eenige papie ren ende cartabellen innegesteecken zijn'. De folia worden met nummer genoemd, Men zal wel moeten begrijpen, dat er tussen het blad met het genoemde num mer en het daaraan voorafgaande een stuk lag. We worden wijzer, wanneer we de copie bezien. Daarin wordt namelijk bij de tekst van de ingeschoven stuk ken het nummer van de twee bladen waar het tussen lag vermeld. Vergelijking der inschuifplaatsen bij Oem en in de copie leert, dat er wel wat verschoven is; bovendien blijkt, dat er na het maken van de copie stukken zoek geraakt zijn. In het algemeen waren de cedelen tijdens de copie rationeel in geschoven. Een van de ingeschoven stukken geeft nog aanleiding tot een speciale op merking. Op dit stuk staat de aantekening 'scribe in franceno'70, de opdracht om de tekst op perkament te schrijven. Een wel zeer duidelijk voorbeeld van een minuut. Na de opgeplakte stukken komen nu de notities die later nog aangevuld zijn in de aandacht. Soms werden de aantekeningen met agendapunten van dagvaarten aangevuld met de uitkomsten van de beraadslagingen, zoals door an dere inkt of door een andere hand duidelijk zichtbaar is77. Het memoriale groeide, maar de notities ook. Andere merkwaardige notities zijn de duidelijk incomplete aantekeningen die echter maar weinig voorkomen™. Dan komen nu de doorgestreepte notities aan de beurt. Oem noemt ze al. Hij geeft een aantal folia waar deze aantekeningen staan. Zijn lijstje is echter niet compleet79. Naar de reden van dit alles moet men soms raden. Notities over dagvaarten werden waarschijnlijk doorgestreept omdat de bijeenkomsten werden uitgesteld of niet door gingen. Duidelijk is, dat de aantekeningen over tolzaken op f. 31r zijn doorgestreept omdat ze op f. 30v uitgebreider worden herhaald. Thans is het de beurt van de onbeschreven bladen. Van Riemsdijk telt er acht tien: 8, 9, 37-43, 47, 89, 90, 106, 112, (122), (123), (125), (126). (De laatste vier zijn gelijk aan 108-111). Oem komt echter tot een getal van 23. Hij spreekt namelijk van 'CXXI gecotteerde blaederen daer van die XCVIII bescreven zijn'. Een verschil met de berekening van Van Riemsdijk van vijf, dat nog tot negen aangroeit, wanneer men bedenkt, dat Oem de laatste vier onbeschreven bladen van c (108-111) kennelijk niet meetelt. Van waar nu dit verschil? Zonder enige twijfel heeft Van Riemsdijk gelijk, maar Oem kan de negen onbeschrevenen toch niet zo maar verzonnen hebben. Men 73 vLB, p. 3. Vgl. stukken, nu in BG, f. 59v en lllx opgeplakt. 70 BG, f. lllx. 77 BG, f. 54r, 74r. 78 BG, f. 29r, 82r. 79 BG, f. 87r, 107v en 118r ook doorstrepingen. [38] kan stellen, dat er misschien negen onbeschreven folia verloren zijn gegaan, al is nooit precies aan te wijzen, welke dat dan waren. De folia 12-19 aan het einde van a kunnen er tijdens Oem nog geweest zijn, de eveneens verloren bla den 65-68 ook. Hier kunnen de negen best bij geweest zijn. Behalve onbeschre ven bladen zijn er ook folia, die alleen aan één kant beschreven zijn. Lang niet alle on- en halfbeschreven bladen liggen aan het einde van een katern, zoals 37-43. Vele bevinden zich midden in de katerns. Waarschijnlijk wilde men op die plaatsen aantekeningen opnemen en is dat er niet van ge komen of nam men, als men een aantekening wilde maken, een nieuw blad, wanneer het oude niet in de buurt lag en vulde men dat laatste later niet meer op. Dan richten we tenslotte de aandacht op de marginalia. Zij komen slechts weinig voor. Er staan bij bepaalde notities wel trefwoorden als 'munte'. Verder vindt men afkortingen van het woord 'nota' tot n, no of nr.80. c. De inhoud van de aantekeningen. Het is niet nuttig om binnen dit bestek uitgebreid na te gaan, welke gegevens over de raad, zijn leden en zijn werkwijze BG ons biedt. In vele andere bron nen zijn immers aanvullende gegevens te vinden, we denken alleen maar aan het register Liber IIII Aelbrecht, de rekeningen van de grafelijkheid en bij voorbeeld stadsrekeningen. Maar niettemin vallen hier wel enige opmerkin gen te maken over de wijze, waarop BG de gegevens brengt. In sommige aan tekeningen wordt slechts van de raad gesproken; in andere, minder in getal, worden de raadsleden opgesomd; in weer andere wordt noch van de raad, noch van de leden gesproken81. In dit laatste geval gaat het vaak over blij ven82 aan Albrecht, maar daar is de raad bij betrokken. De steden die aan het overleg deelnamen worden slechts zelden bij name genoemd83. Een dui delijk criterium voor het al dan niet noemen van de namen van de leden van de raad blijkt niet. Herhaaldelijk is er sprake van, dat men zonder Albrecht vergadert: men zal 'minen here spreken' of men zal iets onder zijn aandacht brengen, als hij weer terug komt. Verder kan men met zekerheid aannemen, dat hij afwezig zal zijn, wanneer genoteerd wordt: 'mijn here sel van sinen rade senden'84. We kunnen de aanwezigheid van Albrecht zonder moeite bepalen, al wordt er niet veel ge wag van gemaakt85. Wanneer er in BG staat, dat de raad iets doet behoeft dat geen afwezigheid van Albrecht in te houden. Er staat namelijk in een notitie mijns heren rade hier nae ghescreven'. De lijst wordt echter aan 80 BG, f. 30r, (trefwoord) 109r, lr, 95v. 81 BG, resp. f. 23r, 34r, 21v, resp. 2de, 1ste en 5de notitie van boven. 82 Verwijs-Verdam, dl. 2, k. 1306. 83 BG, f. 20r. 84 BG, resp. f. 20v, 120r, 35v (4de aantekening van boven). 85 BG, f. 35v, 5de aantekening van boven. [39]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1971 | | pagina 23