tevens is hij gemeenteambtenaar. Op de vraag, in hoeverre hij in de hoedanig heid van A.B.S. al of niet eveneens als gemeenteambtenaar dient te worden aangemerkt, ga ik nog niet in; de beantwoording daarvan speelt echter een rol bij het inspectieprobleem. Duidelijk is evenwel het volgende: voor zover de bedoelde persoon onloochenbaar gemeenteambtenaar is en dat is hij als chef van een afdeling der secretarie bestaan er hoegenaamd geen problemen; de in laatstbedoelde hoedanigheid door hem beheerde archivalia vallen zonder twijfel onder de archiefinspectie. Tegen de bedoelde inspectie koestert dan ook, voor zover mij bekend, geen enkele A.B.S. bezwaar. Deze situatie verandert wanneer zich de inspectie uit strekt tot de registers B.S. Naar verluidt is de praktijk zo dat de A.B.S. veelal de inspecterende ambtenaar ik laat in het midden of de inspectie ge schiedt door een gemeentearchivaris of een provinciale inspecteur toegang verleent tot de bewaarplaats van de registers B.S., maar dan toch wel stelt dat dit zijnerzijds een beleefdheid is, die op geen enkel voorschrift steunt, en dat hij, nl. de A.B.S., gerechtigd is aan de inspecterende ambtenaar deze toe gang te weigeren. Van een conflict, in deze ontstaan, heb ik tot op heden niet vernomen. Ter vermijding van moeilijkheden in de toekomst is het echter raadzaam aan dit probleem aandacht te besteden. De argumentatie van de diverse A.B.S.-en loopt als volgt. Zij zijn, zo stel len zij, geen gemeenteambtenaren; zij zijn geen verantwoording schuldig aan het gemeentebestuur. Eventuele opdrachten tot correctie, inzake hun beheer van de registers B.S., hebben zij slechts te aanvaarden van de rechtbank of van het openbaar ministerie. Tegen deze bewijsgronden valt niet veel in te brengen. De wet stelt dat de A.B.S. door de gemeenteraad wordt benoemd, geschorst of ontslagen, en dat de raad tevens, tussen de diverse ambtenaren van de burgerlijke stand, de ver deling der werkzaamheden regelt4, maar voor het overige worden de werk zaamheden van de A.B.S. door de wet zelf tot in detail omschreven5. Ook de in de wet opgenomen ambtseed van de A.B.S., af te leggen ten overstaan van de arrondissementsrechtbank, gaat uit van deze gedachte. Immers de A.B.S. zweert „dat ik de wettelijke voorschriften, den burgerlijken stand betreffende, met de meeste nauwgezetheid zal opvolgen0". En inderdaad, waar de wet spreekt over correctie van de registers B.S., wordt de bevoegdheid om daartoe opdracht te geven niet verstrekt aan het gemeentebestuur, maar aan de rechtbank of het openbaar ministerie7. In de vaklitteratuur omtrent de burgerlijke stand heeft men dan ook geconclu deerd dat de A.B.S. ten opzichte van het gemeentebestuur een volkomen zelf- 4 Art. 183 Gemeentewet. Zie voorts n. 3. 5 Art. 16-68 Burgerlijk Wetboek benevens het B.B.S. 0 Art. 183 Gemeentewet. 7 Art. 29 Burgerlijk Wetboek. [18] standige positie inneemt, zij 't ook dat 'de bevoegdheden van de raad inzake ont slag en schorsing eigenaardig aandoen'8. Toezicht op de registers B.S., zeker van de kant van de gemeentearchivaris, schijnt derhalve overbodig, want, waar de mogelijkheid tot correctie door het gemeentebestuur ontbreekt, is deze inspectie in wezen zinloos. Daar komt bij dat het B.B.S. met zoveel woorden aan buitenstaanders verbiedt om de registers B.S. in te zien: „Van de registers mogen slechts de bewaarders en het openbaar ministerie inzage nemen9". Men zou hiermede de discussie kunnen sluiten, ware het niet dat de wet eveneens bepalingen bevat waaruit de bevoegdheid tot inspectie wel degelijk kan worden afgeleid. Ter meerdere duidelijkheid dit: de A.B.S. houdt zijn registers bij in duplo19; de dubbelen worden jaarlijks overgebracht ter griffie van de rechtbank en komen tenslotte terecht in de rijksarchiefbewaarplaatsen, de andere exemplaren blijven, voorlopig althans, bij de A.B.S. Het vroegere Burgerlijk Wetboek droeg in één en hetzelfde artikel de con trole van de overgebrachte dubbelen op aan het openbaar ministerie, en mach tigde tevens dit openbaar ministerie om inzage te nemen van het exemplaar dat bij de gemeentebesturen berustte11. Thans is de situatie zo dat het B.B.S. de controle van de overgebrachte registers nog steeds opdraagt aan het openbaar ministerie12, maar dat de machtiging tot inzage van het exemplaar dat bij de gemeente berust, in een apart artikel (art. 14 B.B.S.) wordt geregeld10. In wezen wordt daarmede de oude toestand gecontinueerd: de nota van toe lichting bij het B.B.S.14 stelt duidelijk, dat de in art. 14 B.B.S. vervatte be voegdheid tot inzage door het openbaar ministerie, de controle op de regis ters tot doel heeft. De eventuele archiefinspectie door de provinciale inspecteur en de gemeente archivaris betreft uiteraard de registers die bestemd zijn om bij de gemeente 8 septer, Beknopt leerboek van de burgerlijke stand (bew. d. J. C. Schouten) (Alphen aan den Rijn 19628), blz. 74, 78, 79; j. kampers, Inleiding tot de burgerlijke stand (Alphen aan den Rijn 's Gravenhage 1969), blz. 4. 9 Art. 14 B.B.S. Een uitzondering hierop wordt slechts gevormd door overlegging der registers op bevel van de rechter, en door de inzage, benodigd door de Rijks inspectie van de Bevolkingsregisters, bij de verificatie der bevolkingsregisters (zelfde art.). 10 Art. 5 B.B.S. In feite betreft dit voorschrift slechts de registers van geboorte, huwelijk, echtscheiding en overlijden; ter vereenvoudiging van de redenering ga ik uit van de fictie dat deze dubbele administratie plaats vindt bij alle door de A.B.S. bijgehouden registers. 11 Art. 28 Burgerlijk Wetboek (oud). 12 Art. 8 B.B.S. 13 Verg. n. 9. 14 Hoewel in de editie Schuurman-Jordens van het Burgerlijk Wetboek (Zwolle 196927) ook het B.B.S. staat opgenomen, liet de uitgever de tekst van de nota van toelichting achterwege. Men raadplege het Staatsblad. [19]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1971 | | pagina 13