De toestand in Belgie ten aanzien van het probleem
van de selektie en eliminatie van hedendaagse archieven
door Dr. C. Wyffels, Algemeen Rijksarchivaris van België
Geachte kollega's, om te beginnen dank ik kollega Ribberink en het bestuur van de
Vereniging van Archivarissen in Nederland voor de vriendelijke uitnodiging om op
uw studiedagen aanwezig te zijn. Reeds tweemaal was ik aanwezig op uw studie
dagen, mede als welwillend chauffeur van mijn voorganger. De sfeer die op die
studiedagen heerste, heb ik toen zeer geappreciëerd. Toen ik de uitnodiging aan
vaardde, was ik voorbereid op hetgeen mij te wachten stond. Ik moet er evenwel aan
toevoegen, dat er bij de uitnodiging om aanwezig te zijn een tweede uitnodiging ge
voegd was om het woord te voeren over de toestand in België t.a.v. het probleem
van de selektie en eliminatie van hedendaagse archieven. Op die tweede uitnodiging
was mijn eerste reaktie negatief omdat er in België op dat stuk nog maar weinig
op systematische wijze is gerealiseerd. Na een vriendelijk rappel heb ik het dan toch
maar aangenomen. Ik moet bekennen met de egoïstische bedenking dat, zo ik u niet
veel nieuws kan bijbrengen, ik zelf toch wel nuttige bagage zou kunnen opdoen. Ik
moet er aan toevoegen, dat ik er ook wel enigszins tegen opzag om over het pro
bleem van de archiefvernietiging in België te spreken, omdat ik niet graag spreek
over zaken waarvan ik weinig af weet. Het kan u verwonderen dit te horen uit de
mond van een Algemeen Rijksarchivaris. Het weze me evenwel toegelaten er aan te
herinneren, dat ik mediëvist ben en eerder slechts incidenteel, als archivaris dan, in
aanraking kwam met hedendaagse archieven, juist genoeg om er voorzichtig over
mee te praten in tegenstelling met de voorgaande spreker die zich in die materie
voelt als een vis in het water. Nu ik ambtshalve hoe langer hoe meer met de proble
men van de hedendaagse archieven word gekonfronteerd, zie ik, om veel redenen,
de funktie van archivaris-kontemporaneïst en die van archivaris, bewaarder van ar
chieven van het Ancien Régime, als zeer uiteenlopend en moeilijk in één persoon te
verenigen. Zo reeds omdat de opdracht hoewel met hetzelfde doel bij de eerste
luidt: zoveel mogelijk archief buiten het depot te houden en bij de tweede er zoveel
mogelijk binnen te halen. En toch krijgen alle archivarissen nog steeds dezelfde
archiefopleiding.
Laat mij toe eerst een korte historiek van de vernietiging van archief in België te
schetsen, vooraleer de archiefwetten van beide landen in dat opzicht te vergelijken
en de problemen gerezen bij de uitvoering van de archiefwet in België en enkele ge
dane experimenten te belichten. Dat de voortdurende ophoping en vermenigvuldi
ging van archieven uiteindelijk moet leiden tot ingrijpende vernietiging van datgene
wat, om een of andere reden, niet meer als voorlopig of blijvend 'nuttig' wordt be-
schouwd, is evident. Dat probleem stelt zich al eeuwenlang. Als mediëvist veroor
loof ik mij even tot de 14e eeuw op te klimmen. In een inventaris van het vlaamse
grafelijk archief van 1387 noteerde de archivaris achteraan de beschrijving van de
inhoud van iedere lade, die in zijn ogen nutteloze bescheiden bevatte: qui peu ou
neant puent valoir de present, blijkbaar met het oog op vlug scheppen van ruimte,
zo die noodzaak zich mocht laten voelen. Die 14e eeuwse archivaris deed daar niets
anders dan de vernietigbare stukken signaleren voor de toekomst.
Dit direkt utilitair als ik het zo mag noemen kriterium voor archiefvernieti
ging is eeuwen lang het enige gebleven. De inventarissen van de belgische gemeente
archieven die om het jaar 1840 door bijna alle gemeentebesturen werden opgesteld,
ingevolge de voorschriften van de kort voordien gepubliceerde Gemeentewet, bevat
ten een rubriek oud archief'. De beschrijving er van is bijna immer zeer beknopt -
enkele regels - en eindigt veelal met de volgende woorden: 'bijna onleesbaar en van
geen nut', 'bijna vergaan en van geen nut', 'die volstrekt van geen beduiding noch
waarde zijn Veel archief dat in de weg kwam te liggen, is dan ook opgeruimd ge
worden. Gelukkig heeft het Rijk de schade beperkt door in de jaren zeventig, voor
de eerste maal, de gemeenten tot neerlegging van oud archief in het rijksarchief te
verplichten.
Om het midden van de vorige eeuw werd de massa moderne papieren in de ministe
ries en in hun buitendiensten, in de provinciale besturen en de arrondissementskom-
missariaten zo groot, dat er diende opgeruimd te worden. Aan neerlegging in het
rijksarchief werd toen nog niet gedacht. Zo vaardigde de Minister van Binnenlandse
Zaken op 30 juli 1852 een besluit uit, waarbij de diensthoofden opgedragen werd de
nutteloze papieren (papiers inutiles) in hun afdeling, die dagtekenden van vóór 1
januari 1851, te triëren en in twee reeksen te rangschikken: de ene reeks moet de
dokumenten en drukwerken bevatten die zonder bezwaar zouden worden verkocht;
de andere reeks die bescheiden welke wegens hun konfidentiëel karakter dienden te
worden vernietigd (resultaat hetzelfde). Een lijst diende aangelegd te worden van
iedere reeks en voorafgaandelijk ter goedkeuring aan het sekretariaat-generaal voor
gelegd te worden. Die procedure werd gedurende decennia ook gevolgd in de andere
departementen. De provinciale besturen, de arrondissementskommissarissen en de
gemeenten kregen bij rondschrijven regelmatig toelating nutteloze papieren te ver
nietigen. Wel wordt er telkens op gewezen, dat met voorzichtigheid dient te werk ge
gaan. Soms wordt, in laatste instantie, ook op de historische waarde gewezen als kri
terium voor verdere bewaring. Intussen weten we hoe weinig aandacht er in de
praktijk werd besteed aan dit laatste kriterium.
Eerst vanaf 1877 werd het Algemeen Rijksarchief, op initiatief van Gachard, bij het
toezicht op de moderne archieven betrokken. De gemeentearchieven werden geïn-
spekteerd door de rijksarchivarissen. Een jaar later deed hij een poging om een
administratieve afdeling' op te richten in het Algemeen Rijksarchief, waarin de
ministeries periodiek hun 'nutteloze' papieren zouden storten, doch hij stootte op
het onbegrip van de besturen, en van zijn vooruitstrevende opzet kwam niets in huis.
Een afdeling 'Hedendaagse Archieven' kwam pas in 1900 tot stand en de eerste, ern
stige pogingen om de moderne archieven van de rijksbesturen te redden, dagtekenen
[349]
348