realiseren. Ik kan er ook niets aan doen. Ik doe het als hobbyist, maar ik mag het niet als hobbyist doen. H. G. Wond aal: Ik wilde in de eerste plaats ingaan op uw stelling 3. Met heel veel genoegen heb ik het hele betoog van u kunnen volgen en daaruit gemerkt dat het u werkelijk ernst is om met de vernietiging te beginnen. Niet alleen dat dit theoretisch ernst is, maar het zal ook wel praktisch ernst zijn. Wanneer u zegt, en u heeft het zopas ook al aan de heer Dinkgreve gezegd, dat de archieven geschoond en geïnven tariseerd bij het archivariaat moeten komen volgens de Archiefwet 1962, dan kon stateren wij alleen maar dat er niets van terecht gekomen is tot nog toe. Mijn vraag is: welke maatregelen denkt u te kunnen nemen om de samenwerking tussen registratuur en archivariaat zodanig te kunnen bevorderen dat de archieven geschoond en geïnventariseerd bij het archivariaat terecht komen en mijn tweede vraag is: hoe denkt u de archieven die al overgedragen zijn en die dus 'hartstikke vuil' zijn, personeel te kunnen schonen? Mr. Ribberink: Mijnheer Wondaal, als goed Christen diende u te weten dat een kommentaar op de tien geboden niet beantwoord dient te worden met de vraag: geef eens praktische voorbeelden hoe de tien geboden zelf in de praktijk wenst toe te passen. Laten we ons beschouwen als de theologen van de Archiefwet 1962 en dwingt u mij temidden van dit schone weer, dit mooie gebouw en deze schone be schouwingen niet al te hard op een daar zijn we het beiden over eens vuile praktijk. Ik endosseer uw problemen naar het ministerie van C.R.M., dat tot mijn genoegen hier in ons midden vertegenwoordigd is en ik meen, dat daarmee de vraag voor wat mij betreft is afgedaan. Wondaal: Ik zou toch ook nog willen terugkomen op de samenwerking tussen regi stratuur en archivariaat. Mr. Ribberink: U weet dat er al een goed kontakt is tussen de permanente kommis sie post- en archiefzaken rijksadministratie en de rijksarchiefdienst. De registratuur is op dit moment eminent in ons midden vertegenwoordigd door de heer Dinkgreve. Er zal ook in het kader van gemeenschappelijke studie en bezinning nog heel wat moeten gebeuren. Mr. Dr. H. F. Obreen: Geachte vergadering, Mijnheer Ribberink, bij punt 12 heb ik een vraagteken gezet. Ik zal u zeggen waarom; er staat: de beleidsadministratie, die het archief produceerde, kent als geen ander de waarde en het verband van de stuk ken. In zijn geheel de waarde van het verband, dat ben ik geheel met u eens, natuurlijk, het instituut begrijpt het beste de waarde van het verband, maar men leest hier ook in de waarde van de stukken. Dat heeft u misschien niet zo bedoeld, maar stel je voor dat dat er uit gelezen wordt. Ik geloof dat het niet helemaal juist is. Vorig jaar bijvoorbeeld was er een herdenking van de bekende Idzerda van de radio en toen bleek dat hij in c. 1911 een vergunning heeft gevraagd aan Waterstaat om te mogen ontvangen. U weet, telefonie ging van de een naar de ander, zo ook de telegrafie en evenzo de draadloze telegrafie, in verband met het geheim. Dus als een ander dat kon afluisteren dan was dat een doorbreking van dat geheim. Eigenlijk zit daar ons hele idee van radio naar alle mensen in opgesloten, dat was iets volkomen nieuws. 346] Op een gegeven moment schijnt men bij een of andere uitdunning van het archief bij waterstaat deze belangrijke aanvrage overboord gesmeten te hebben. Natuurlijk er kunnen overal ongelukken gebeuren, maar ik bedoel, waarschijnlijk heeft Idzerda heel goed geweten dat hij iets nieuws deed maar heeft Waterstaat dat niet zo goed onderkend. Ik denk dat deze situatie wel eens meer voorkomt. Laten we zeggen er is een wet, nu blijkt later dat er eigenlijk een hele omvangrijke zaak achter ligt, bepaalde artikels die zich later ontwikkelen. Met andere woorden, het bestuur dat die akten maakt heeft zelf niet voldoende door wat er allemaal inzit. Daarom betwijfel ik of het be stuur zelf steeds de waarde van elk stuk kent. Dit vraagstuk is van belang juist voor dit onderwerp, de vernietiging. Mr. Ribberink: Ik ben u dankbaar voor deze opmerking. Duidelijk dient te zijn, dat de administratie in dit geval alleen tot zijn recht komt hand in hand met de archivaris. Ik voel me als archivaris alleen echter niet veilig op een afdeling kleuteronderwijs of subsidiëring melk of landbouw. U weet er bestaan op het ogenblik ongelofelijk ingewikkelde administraties. De mensen van de admini stratie leggen je uit wat het verband is. In het driehoeksoverleg van administratie, registratuur en archivariaat vormt men het oordeel. 347]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 7