de voorkeur en hij vindt het niet aantrekkelijk één punt van de driehoek tot diktator te maken. De limbo-gedachte brengt de zaak van de administratie af, terwijl men het probleem juist beter bij de wortel kan aanpakken in de tijd, dat het intellekt van de administratie nog ter beschikking is. Mr. Ketelaar wijst erop, dat geen enkele overheid onder de huidige wetgeving geld ter beschikking zal stellen aan de archiefdienst om de zorg voor het 'schonen' van de archieven van de administratie over te nemen. Drs. Winsemius raadt de vergadering, steunend op het gezag van Jenkinson, deze problemen door middel van gepast drankgebruik op te lossen. Hij blijft intussen een overwegende positie van de archivaris bij beslissingen over vernietiging voorstaan. Mr. Ribberink vraagt zich af of de archivaris dan een all-round specialist moet zijn. Hijzelf geeft er de voorkeur aan de werkelijke deskundige bij de hand te hebben om hem de portée van de stukken uit te leggen. A. Graaf huis brengt mede namens H. H. M. Dinkgreve en met medeweten van Van Meerendonk een resolutie ter tafel, waarvan hij de naam op voorstel van drs. Ren ting wijzigt in 'motie'. Deze motie luidt na een door de indiener overgenomen voor stel van H. G. Wondaal tot aanvulling met een punt c als volgt: Motie De deelnemers aan de studiedagen voor archiefambtenaren 1970 stellen vast a de noodzaak van een snelle afsluiting van het onderzoek naar de problemen der archiefvernietiging; b daarvoor een commissie te benoemen, die de bestaande archiefvernietigings- voorschriften inventariseert en tracht tot uniformiteit te komen. De commissie dient te zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van het archivariaat en de wereld der registratoren; c (de noodzaak) bij de bevoegde autoriteiten de noodzaak naar voren te brengen van het beschikbaar stellen van financiële middelen voor gebouwen, personeel en onderhoud van de archieven zelf. Zeist, 16 oktober 1970. H. H. M. Dinkgreve A. Graaf huis H. G. Wondaal Graafhuis verklaart, dat de indieners der motie er tevens bij de organisatoren van deze dagen op aandringen de samenstelling van de onder punt b genoemde kom missie te bevorderen. Tevens stelt hij persoonlijk voor de verslagen van deze bijeen komst ook te publiceren in het Tijdschrift voor Overheidsdokumentatie. Het lijkt hem niet meer verantwoord studiedagen als deze als een onderonsje te beleggen. Verder is hij van mening, dat het zinvol zou zijn bij de opleiding van archivarissen, en mutatis mutandis bij die van registratoren, meer de nadruk te leggen op de vor ming en vernietiging van moderne archieven. [410] Drs. Renting stelt voor, dat de organisatoren van deze dagen een en ander bekijken. Hij wijst erop, dat de vernietigingsproblematiek reeds de volle belangstelling heeft, zoals o.m. uit de organisatie van deze Studiedagen blijkt. Graafhuis dringt aan op een uitspraak van de aanwezigen. Wondaal brengt naar voren, dat de overheid gewezen moet worden op de financiële konsekwenties van een goed vernietigingsbeleid. Drs. J. A. ten Cate wijst het geldprobleem aan als de eigenlijke 'kern van de zaak'. Rekapitulerend noemt hij twee driehoeken, die in de voorgaande betogen gefigu reerd hebben: de driehoek administratie/registratuur/archivariaat en de driehoek administratie/rechtszoekenden/wetenschap. De vraag bij dit laatste is wel: wat is wetenschap? Drs. ten Cate wil praktische konsekwenties trekken uit het besprokene. Ten eerste moet er ten behoeve van de vernietiging gestreefd worden naar personeelsuitbrei ding, ten tweede moet er naar zijn mening en die van kollega Graafhuis aangedron gen worden op snelheid in de beslissingen. Mr. Ketelaar vindt een onderzoek naar de vernietigingsvoorschriften niet zo nood zakelijk. Het vernietigingsbeleid is geconcentreerd bij de minister van C.R.M. en bovendien lijkt het voorgestelde arbeidsterrein van de kommissie hem te eng. Hij stelt voor de motie in die zin te amenderen, dat de kommissie in haar onderzoek naar het vernietigingsprobleem volledig de vrije hand gelaten wordt. Drs. Ten Cate zag in de kommissie ook graag een vertegenwoordiger van de admini stratie. Dit laatste acht mr. Ribberink onnodig. De administratie dient alleen bij de feite lijke vernietiging zelf betrokken te worden. Voor het vaststellen van algemene regels is zij teveel gespecialiseerd. O. A.M. WHartong zou in de motie graag een verwijzing naar opleiding op de archiefschool voor wat de vernietiging betreft opgenomen willen zien. Graafhuis verduidelijkt, dat hij naast het indienen van de motie nog enige vragen heeft gesteld. Ten eerste over de opleiding, ten tweede of het verslag niet tevens in het Tijdschrift voor Overheidsdokumentatie opgenomen hoort te worden en ten slotte of het nog wel zinvol is dagen als deze in besloten kring te houden. H. Wvan Veldhuizen vraagt wat Van Meerendonk meent dat de vereniging zal doen met het lijstje van kriteria, dat hij aan de voorzitter heeft aangeboden. Is het gewenst deze te verwerken in de Algemene Richtlijnen? Misschien kan langs die weg de instelling van een tijdrovende kommissie voorkomen worden. Van Meerendonk ziet zijn kriteria als een bijdrage voor ofwel een concept van een handleiding voor de selektie en vernietiging van archiefbescheiden. In de praktijk is er behoefte aan meer dan de Algemene Richtlijnen geven. Drs. Renting stelt voor het amendement van mr. Ketelaar op artikel b van de motie over te nemen. Naar aanleiding van een vraag van dr. Van Hoboken hoe het forum over de motie denkt, verklaart drs. Renting het gewenst te achten, dat de konsekwen ties daarvan door het bestuur van de vereniging en de Algemeen Rijksarchivaris in gezamenlijk overleg bezien worden. Mr. Ketelaar licht zijn amendement nader toe: hij wil het werkterrein van de kom- [411

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 39